Diaconessen of dienaressen stonden reeds in de eerste Christelijke gemeenten de diaconen ter zijde, om aan de vrouwen hare plaatsen aan te wijzen in de kerk, aan vrouweIijke leerlingen onderwijs te geven, de tafels der liefdemaaltijden aan te rigten en de zieken te verplegen. In de derde eeuw behoorde het tot hare verpligtingen, gevangene Christinnen in den kerker te bezoeken. Tot de 4de eeuw moesten zij jonkvrouwen zijn of weduwen, die slechts eenmaal gehuwd waren geweest, en 60 jaren tellen.
Op het concilie van Chalcedon werd die leeftijd op 40 jaren bepaald. Zij werden geholpen door subdiaconessen, doch verdwenen in de 6de eeuw, hoewel hare betrekking in een anderen vorm bleef bestaan. In de kloosters dragen thans de nonnen, die voor het altaar moeten zorgen, den naam van diaconessen, en in ons Vaderland worden regentessen van weeshuizen en andere gestichten van weldadigheid ook wel zóó genoemd. Voorts heeft men in Duitschland onderscheidene Evangélische diaconessen-gestichten, namelijk gebouwen, waarin zich Protestantsche liefdezusters bevinden, die zich vooral in de hospitalen in tijden van oorlog door eene zelfopofferende ziekenverpleging verdienstelijk maken.