Del Rio, een Nederlandsch geleerde, werd geboren te Antwerpen den 17den Mei 1550, studeerde te Parijs, Douay en Leuven in de regten en werd achtereenvolgens lid van den Hoogen Raad van Brabant, vice-kanselier, procureur-generaal en secretaris van den Geheimen Raad te Brussel. In 1580 deed hij afstand van laatstgenoemde betrekking, voegde zich in Spanje by het genootschap der Jezuïeten, en was na zijn terugkeer hoogleeraar in de talen, wijsbegeerte en godgeleerdheid aan onderscheidene hoogescholen.
Hij overleed den 29sten October 1608. Behalve eenige geleerde werken, zooals „Opus Marianum (1607)”, — „Commentarius rerum in Belgio gestarum a P. Henriques, comes Fontano”, enz., schreef hij de beruchte „Disquistiones magicae”, waarin hij de grootste ongerijmdheden van hen, die aan tooverij gelooven, als onbetwistbare waarheden voorstelt, — een werk, hetwelk tot de vreeselijkste teregtstellingen van heksen en toovenaars aanleiding heeft gegeven.