Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Dahomey

betekenis & definitie

Dahomey, een magtige Negerstaat aan de Slavenkust in Opper-Guinéa, grenst ten westen en noordwesten aan Ashanti, ten noorden aan het Konggebergte en ten noordoosten en oosten aan Yoroeba, waarvan het door de rivier Zoa is gescheiden. Het was voorheen een binnenlandsche staat, doch deze heeft zich in den aanvang onzer eeuw uitgebreid tot aan de kust, zoodat hij thans de gewesten Ardrah en Waidah omvat. In dit laatste is tusschen 2 groote Negerdorpen de handelsplaats Waidah gelegen. De uitgebreidheid van Dahomey is nog niet met juistheid bepaald, en het aantal inwoners wordt door sommigen op 8- of 900000 en door anderen op nauwelijks 220000 geschat.

De alluviale vlakte is er nagenoeg van rivieren verstoken, daar het water gedurende de 2 regentijden in eenige meren bijeenvloeit en somtijds geweldige overstroomingen veroorzaakt, en daarna enkel moerassen vormt, welke in verband staan met de zee. De grootste dier meren zijn het Avonmeer en het Ahoeanga-Gi of Denhamwater. Dit laatste heeft eene lengte van 13 of 14 en eene breedte van 6 geogr. mijl. Voorts verheft zich het land allengs naar de zijde van het Konggebergte, doch men ontdekt nergens eenig spoor van rotsen. De grond bestaat er uit eene soort van roode klei en is, behalve in den omtrek der hoofdstad, vochtig genoeg, om bij de koestering der keerkringszon (6—10° N. B.) een rijken plantengroei voort te brengen. Men heeft er een overvloed van vruchten,die in de warme luchtstreek te huis behooren, zooals oranjeappels, meloenen, yams, suikerriet, maïs, graan, katoen, indigo en tabak, alsmede allerlei soort van vee, terwijl men er olifanten, vele roofdieren en groote slangen in den natuurstaat aantreft. Het klimaat is er betrekkelijk gezond, want de harmattan-wind en de geweldige onweders van den regentijd zuiveren er de lucht. De inwoners hebben eene zeer donkere huid, eene welgemaakte gestalte, en zijn ook naar den geest niet misdeeld.

Zij leggen zich sterk toe op den landbouw en zijn afkeerig van een zwervend leven. De nijverheid bepaalt er zich voorts tot het vervaardigen van katoenen en wollen stoffen, en zij drijven een levendigen handel in palmolie. Het letterschrift is er onbekend, en de godsdienst niets anders dan een grof Feticismus. De vrouwen verkeeren er in een toestand van vernedering, en de Koning (zie bijgaande afbeelding), die met een onbeperkt despotismus regeert, heeft er 5000 tot lijfwacht. Daarenboven beschikt hij over een leger van 25tot 30000 man.

De oudste zoon van zijne meest-begunstigde gemalin is doorgaans zijn opvolger. De policie en de wet zijn er vreeselijk gestreng, en het aantal bloedige menschenoffers bij feestelijke gelegenheden is er, vooral na het afschaffen van den niet minder vreeselijken slavenhandel op Westlndië, verschrikkelijk groot. Die offers zijn in 1858 door koning Gheso afgeschaft, maar door zijn zoon en opvolger weder ingevoerd. Ook trok hij ter strijd tegen Abbeokoeta, de hoofdstad van Yoriba, doch leed er den 15den Maart 1864 eene geweldige nederlaag.

De evenzoo genoemde hoofdstad des lands, in eene groote, waterlooze vlakte gelegen, telt ongeveer 30000 inwoners; zij is door een aarden wal en door grachten omringd. De huizen verheffen er zich op palen en hebben geene vensters, maar daken van vlechtwerk. Het Koninklijk paleis onderscheidt zich daarvan alleen door zijne meerdere ruimte en door de guirlandes van witte kauri’s (schelpen), die er de wanden versieren. Ten zuiden van de hoofdstad ligt eene wèlbebouwde vlakte, Canamina genaamd, met 10000 inwoners, terwijl de aanzienlijke handelplaats Aladda, wel eens ten onregte Ardrah genoemd er 15- of 18000 telt. Ten zuiden van Abomey vindt men Waidah met het Britsche fort William, de merkwaardigste plaats van het geheele land, de voornaamste stapelplaats van de palm-olie, met een aantal factorijen. Ten oosten van Waidah strekt Porto-Novo zich uit, een Negerstaat, die zich onder de beschermheerschappij van Frankrijk geplaatst heeft.

< >