Dahmen is de geslachtsnaam eener Nederlandsche kunstenaarsfamilie, wier leden vooral hebben uitgemunt op het gebied der muziek, inzonderheid door hun viool- en fluitspel en door talrijke compositiën. Van hen noemen wij:
Wilhelm Dahmen, geboren te Doesburg in 1731. Hij was werkzaam als muziekonderwijzer te Sneek en te Harlingen, en overleed in 1780.
Herrnanus Dahmen, oudsten zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Sneek den 26sten September 1755. Als hoornist bereikte hij eene aanzienlijke hoogte, was achtereenvolgens als muziekonderwijzer, in orchest of als solo-hoornist werkzaam te Harlingen, Amsterdam, Dublin, Londen, Steinfurt en Rotterdam, schreef o. a. eene compositie voor 2 violen, en overleed in 1830.
Jacob Dahmen, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Groningen tusschen 1755 en 1758, bespeelde de violoncel, vestigde zich eerst te Harlingen, toen te Amsterdam, later te Rotterdam, en begaf zich vervolgens naar Engeland, waar hij overleed.
Pieter Dahmen, een broeder van den voorgaande en een uitstekend vioolspeler, die als solist vele toejuichingen ontving. Hij gaf eenige trio’s en quartetten voor viool in het licht, en stierf te Sneek.
Johannes Arnoldus Dahmen, een broeder van den voorgaande en een meester op de viool en de violoncel. Hij werd geboren te ’s Hage omstreeks het jaar 1760, vertoefde geruimen tijd te Londen, en gaf onderscheidene compositiën in het licht, die te Londen, te Parijs en te Offenbach gedrukt zijn.
Arnoldus Dahmen, een broeder van den voorgaande en den stamvader van een aantal Amsterdamsche kunstenaars. Hij werd geboren te Harlingen in 1767 en was een uitstekend fluitspeler. Hij vestigde zich te Amsterdam, wras er in 1806 directeur van het muziekcorps der schutterij, een der ondernemers van het zondags-concert en eerste fluitist op vele concerten, zooals in Felix Meritis, boven de Manége enz. Hij overleed den 17den December 1829, en 4 weken later werd een lijkfeest gevierd ter zijner eere door de maatschappij Felix Meritis, waartoe de muziek door Bertelman vervaardigd was.
Wilhelm Dahmen, een broeder van den voorgaande en een voortreffelijk hoornist. Hij werd geboren te Harlingen tusschen de jaren 1767 en 1773, vestigde zich eerst te Rotterdam, begaf zich toen naar Londen, trad vervolgens in militaire dienst en woonde den veldtogt in Spanje tegen Napoleon bij. Hier bleef hij op het slagveld.
Willem Hendrik Dahmen, oudsten zoon van Hermamus. Hij werd geboren te Amsterdam den 27sten Maart 1797, bragt zijne kindsche jaren door te Rotterdam en stond reeds vroeg als violist hoog aangeschreven, zoodat hij in 1818 benoemd werd tot stads-soloviolist en muziekdirecteur te Nijmegen. Hier was hij ijverig en met goed gevolg werkzaam aan het opluisteren der stads-concerten en tevens zoowel wegens zijn karakter als wegens zijne talenten algemeen geacht en bemind. In 1833 zag hij zich vereerd met den titel van solo-violist van Z. M. den Koning der Nederlanden. Ook in het buitenland werd zijn uitmuntend spel zeer op prijs gesteld, en hij nam er meermalen deel aan de Rijn-muziekfeesten. Hij overleed den 15den December 1847.
Johannes Cornelis Dahmen, een zoon van Hermanus. Hij werd geboren te Rotterdam den 9den Januarij 1809, legde zich inzonderheid toe op het fluitspel, werd honorair lid van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, en overleed den 16den Februarij 1842.
Johannes Arnoldus Dahmen, een zoon van Arnoldus. Hij werd geboren te Amsterdam den 3den Januarij 1805, oefende zich met uitstekend gevolg in het fluitspel en liet zich reeds op 9-jarigen leeftijd als solist hooren op een concert in Felix Meritis voor keizer Alexander I van Rusland. Hij vestigde zich later als muziekonderwijzer in zijne geboortestad en werd aangesteld bij het orchest van den schouwburg. Ook heeft hij eenige duëtten voor 2 fluiten gecomponeerd. Hij bezat een ziekelijk ligchaam en daalde reeds op 29-jarigen leeftijd ten grave.
Hubertus Dahmen, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren in 1812, legde zich met ijver toe op de muziek, en was vervolgens als fluitist aan den stads- en als violoncellist aan den Franschen schouwburg verbonden. Hij heeft een groot aantal compositiën uitgegeven, van welke vooral „Symphonie voor vol orchest”, — de opera „Azalaïs”, — het deelamatorium „Frans Naerebout”, — vier „Concert-ouvertures”, — en acht „Concertstukken voor de klarinet” met grooten bijval ontvangen zijn. De orchestwerken van dezen kunstenaar onderscheiden zich door een natuurlijken, vloeijenden stijl en door eene zorgvuldige instrumentatie. Voorts had hij het tot eene groote hoogte gebragt op de violoncel, en hij genoot daarenboven wegens zijn karakter de algemeene achting. Hij overleed reeds den 20sten December 1837.