Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-07-2018

Cyprus

betekenis & definitie

Cyprus, in het oud-Grieksch Kypros en in het nieuw-Grieksch Kypro, een der grootste eilanden in het oostelijk gedeelte der Middellandsche Zee tusschen de Cilicische, Pamphilische, Egyptische en Syrische Zeeën, tegenover de kusten van Cilicië en Syrië gelegen, beslaat eene oppervlakte van 173 geogr. mijlen en was van ouds wegens zijne gunstige ligging, zijne voortbrengselen en zijne uitmuntende havens een twistappel der omringende volkeren. Zijne geschiedenis verliest zich in het rijk der sagen, doch tegenwoordig vormt het een pasjaliek van het Turksche rijk. Het heeft de gedaante van een in de lengte oostwaarts zich uitstrekkenden regthoek met talrijke insnijdingen en met het noord-oostwaarts voortschrijdend schiereiland Karpas, dat in kaap St. Andries eindigt. Volgens het onderzoek van de Franschen geologen Gaudry en Damour (1853) is het eiland eerst na het midden van het Tertiaire tijdperk uit de golven opgerezen. Langs de noordkust tot aan het later gevormde Karpas verrijst een muurvormige kalksteenketen, die zich in den St. Hilarion tot 1000 Ned. el verheft. Evenwijdig aan dezen loopt in het zuiden de hooge Olympus met hoogst bevallige dalen, prachtige wouden en domvormige, gedurende eenige maanden met sneeuw bedekte koepels. Van zijne toppen is de eigenlijke Olympus (Troödos, Oros-Stauros, Monte-Croce) 2000 Ned. el hoog, de Adelphos, 650 Ned. el, en de Machairas bijna 1500 Ned. el; — het bestaat grootendeels uit ophiet en serpentijn. Naast de plutonische gesteenten vindt men, als naar gewoonte, vervormde gesteenten, en hierbij heeft men ijzer, mangaan, kiezelaarde, magnésia enz. Tusschen genoemde 2 bergketens strekt de vlakte van Messaria zich uit, waaide Potamos of Pedikos, die aan den voet van den Olympus ontspringt, doorheen kronkelt. Het klimaat is er zacht en gezond, de bodem vruchtbaar, doch met de bouwvallen van voormalige grootheid bedekt. Aardbevingen, oorlogen, besmettelijke ziekten en de heerschappij der Turken hebben zamengespannen, om het eiland te ontvolken. Het aantal inwoners, in de middeleeuwen 1 millioen bedragende, is tot 200000 gedaald, van welke slechts ⅕de de Mohammedaansche godsdienst belijdt, terwijl omstreeks de helft tot de Grieksch Katholieke Kerk behoort. De aartsbisschop van Cyprus is er het onafhankelijk opperhoofd dezer geloovigen. Men bezigt er algemeen de Grieksche taal. De inwoners wijden er zich vooral aan den landbouw, die er intusschen in zeer achterlijken toestand verkeert, en het land levert er katoen, hennep, alizari (eene soort van meekrap), oliezaad, tabak, olijven, zuidelijke vruchten, St. Jansbrood en specerijen. Ceder- en pijnboomen, cypressen en eiken verschaffen er uitmuntend timmerhout, doch de vee-, zijde- en bijenteelt zijn er van weinig belang. Nog altijd zijn de wijnen van Cyprus zeer gezocht, vooral die der Commanderia. Aanvankelijk zijn zij rood, doch na 5 of 6 jaar worden zij bleeker van kleur. Eéne soort echter, de zoete muscaat, is in de eerste jaren wit, en wordt later rood en zoo dik als stroop. Men bewaart ze in lederen zakken, die met pek digt gemaakt zijn, zoodat zij eerst na langen tijd ophouden naar pek te rieken. Naar den vasten wal vervoert men ze in vaten, doch men dient ze spoedig op flesschen af te tappen. Het eiland is een domein van de Porte en in 3 districten verdeeld; zijne hoofdstad is Nicosia (Leucosia, in het Turksch Lefkosja) met 15000 inwoners; voorts heeft men aan de kust de steden Larnaka en Famagoesta.

Volgens de vermelding der sage en der geschiedenis mogt Cyprus weleer roem dragen op de steden Paphos, Amathusia en Salamis, alsmede op den berg Olympus (zie onder dezen naam) met een prachtigen tempel van Venus. Volgens sommigen is deze aan het strand van Citheré, volgens anderen aan dat van Cyprus uit het schuim der zee geboren, weshalve zij ook de bijnamen droeg van Cypris en Cypria. De bodem van het eiland leverde weleer tarwe, wijn, vijgen, honig enz., — voorts edelgesteenten en koper, en men vervaardigde er uitmuntend tafellinnen en fraaije tapijten. Men zegt, dat de eerste bewoners aldaar Phoeniciërs waren, waarbij zich later — na den Trojaanschen oorlog — Grieken en vervolgens Egyptenaren voegden. Bovengenoemde en andere steden vormden er eerst onder afzonderlijke vorsten onafhankelijke staten, en Amasis was omstreeks het jaar 50 vóór Chr. de eerste, die het geheele eiland aan de heerschappij van Egypte onderwierp, terwijl het ¼ eeuw later tegelijk met laatstgenoemd land door Cambyses aan Perzië werd toegevoegd. De pogingen der Ioniërs en later die van Pausanias en Cimon, om het eiland aan het gezag der Perzen te ontrukken, leden schipbreuk. Het verviel echter na den slag bij Issus (332 vóór Chr.) aan Alexander de Groote, en na zijn dood aan Ptolemaeus, koning van Egypte. Het bleef in de handen van hem, en van zijne opvolgers, totdat het in 58 vóór Chr. door de Romeinen veroverd werd.

Na de scheuring van het Romeinsche rijk verbleef het aan het oostelijk gedeelte en ontving een stadhouder van Keizerlijken bloede tot gebieder. Onder Comnenus I verkreeg het zijne onafhankelijkheid, en de nakomelingen van dezen bekleedden er den troon, totdat koning Richard I van Engeland het in leen gaf aan Lusignan. Na het uitsterven van het geslacht van dezen, maakte Jacobus, een natuurlijke afstammeling daarvan, zich meester van het bewind. Zijne gemalin Catarina Cornaro regeerde er na zijn overlijden ten behoeve van haren minderjarigen zoon, doch stond in 1489 het eiland af aan de Venetianen. Deze hielden er zich staande tot in 1571, toen de Turken na een dapperen tegenstand van Marco Antonio Bragadino, die gedurende 11 maanden Famagoesta verdedigde, het geheele eiland veroverden en met Turkije vereenigden. In Julij 1832 overmeesterde Mehemed-Ali het eiland, doch in 1840 keerde het tot Turkije terug.