Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Venus

betekenis & definitie

Venus, de tweede planeet van ons zonnestelsel en de glansrijkste van alle sterren, reeds in de dagen der Oudheid als Hesperus (Avondster) en Phosphorus (Lucifer, Morgenster) bekend, behoort met Mercurius tot de binnenplaneten en vertoont dergelijke schijngestalten als de Maan (zie voorts onder Planeet). Die schijngestalten kan men intusschen met het bloote oog niet waarnemen, en eerst Galilëi aanschouwde in 1610 met een kijker de sikkelvormige gedaante van Venus. Hare loopbaan wijkt in vorm minder dan die van eenige andere planeet van ons zonnestelsel af van den cirkel; de excentriciteit dier loopbaan bedraagt slechts 0,0068622 (ongeveer 1/150ste), en hare middelbare halve middellijn 0,723331 der gemiddelde halve middellijn van onze Aarde of omstreeks 141/2 millioen geogr. mijl. De planeet doorloopt deze baan in 224 dagen, 16 uren 49 minuten en 9 seconden, zoodat zij in eene seconde gemiddeld 4,7 geogr. mijl aflegt.

Zij komt in hare onderste conjunctie digter bij de Aarde dan eene der andere planeten en kan haar naderen tot een afstand van 5l/2 millioen geogr. mijlen, maar zich ook in hare bovenste conjunctie van haar verwijderen tot een afstand van 341/2 millioen geogr. mijl. Dientengevolge wisselt hare schijnbare middellijn tusschen 9,5 en 62" en bedraagt volgens Arago gemiddeld 16,9". Zij vertoont zich geenszins met den grootsten glans, wanneer zij hare geheele verlichte schijf naar ons houdt toegekeerd, omdat zij alsdan het verst van ons verwijderd is, en evenmin in hare onderste conjunctie, omdat zij ons dan hare donkere zijde aanbiedt, maar wanneer zij in hare onderste of bovenste conjunctie omstreeks 40° van de zon verwijderd is. Hare schijnbare middellijn is dan omstreeks 40" en de grootste breedte van den verlichten sikkel naauwelijks 10", maar hare lichtkracht is alsdan zoo groot, dat men haar zelfs op den middag met het bloote oog kan waarnemen. De ware middellijn van Venus is 0,954 van die der Aarde en haar volumen alzoo 0,868 van die van laatstgenoemde. Hare massa is 0,787 van die der Aarde en 1/412150 van die der Zon, hare gemiddelde digtheid 0,905 van die der Aarde. De zwaartekracht is derhalve op de oppervlakte van Venus ongeveer 1/7de kleiner dan bij ons. Eene afplatting aan de polen heeft men bij Venus niet waargenomen.

Uit de waarneming van eenige matte vlekken op de schijf der planeet, vooral echter uit den regelmatigen terugkeer van eene afknotting van den zuidelijken hoorn harer lichtgestalte heeft de Vico te Rome in 1839—1842 den duur harer aswenteling bepaald op 23 uren 21 minuten en 21,93 seconde. Onderscheidene omstandigheden wijzen op de aanwezigheid van een dampkring, vooral het nevelachtig voorkomen van gemelde vlekken en de sterke lichtverflaauwing naar de grenzen van het licht. Het spectrum van Venus komt nagenoeg geheel en al overeen met dat der Zon en vertoont geenszins de breede absorbsiebanden, die men in de spectra der overige planeten opmerkt. Volgens Vogel en Lohse wordt dit waarschijnlijk veroorzaakt doordien het zonnelicht niet diep in den dampkring van Venus doordringt, maar grootendeels door hare wolkenlaag wordt teruggekaatst. Ook het verschijnsel, dat Venus in hare onderste conjunctie, wanneer zij ons hare donkere zijde toekeert, door een flaauwen lichtring omgeven is, pleit voor de aanwezigheid van een dampkring. Volgens de metingen van Lyman bedraagt zijne horizontale refractie 441/2', alzoo 1/4de meer dan die van den dampkring der Aarde. De bergen, door Schröter in zijne „Aphroditographische Fragmente (1796)” vermeld, zijn door geene latere waarnemers teruggevonden. Eigenaardig en tot nu toe niet voldoende verklaard is het in 1712 door Derham ontdekte aschgraauwe licht, hetwelk somtijds uitstraalt van de onbeschenen zijde der planeet.

Klein heeft er in 1871 op gewezen, dat zij welligt door eene maan beschenen wordt. Fontana te Napels meende reeds in 1645 eene maan van Venus te hebben ontdekt, en ook van Cassini (1762—1786), Short (1740) en anderen bestaan vermeende waarnemingen eener maan van Venus, waaraan Lambert een omloopstijd toekende van 11 dagen en 5 uren. De waarnemers van den nieuweren tijd echter hebben na 1764 geene maan van Venus kunnen vinden. Evenals bij Mercurius, heeft ook bij Venus, wanneer hare onderste conjunctie plaats grijpt in de nabijheid van een der knoopen harer loopbaan , een doorgang over de Zon plaats, waarbij de planeet in de gedaante van eene kleine zwarte schijf van het oosten naar het westen over de Zon glijdt. Het eerst werd zulk een doorgang waargenomen in Engeland door Horrox en Crabtree op den 24sten November 1639. De daarop volgende hadden plaats of zullen plaats hebben op 9 Junij 1761, 8 December 1769, 9 December 1874, 6 December 1882, 8 Junij 2004. 6 Junij 2012, 11 December 2117, 8 December 2125, 11 Junij 2247, 8 Julij 2255, 13 December 2360, 10 December 2368 enz. Zij zijn van groot belang voor de waarneming der parallaxis van de Zon en alzoo voor de bepaling van den afstand der Zon van onze Aarde. — Zie voorts Aphródite.