Cunha. Onder dezen naam vermelden wij:
Tristan da Cunha, een Portugeesch zeeman, die in 1508 het opperbevel ontving over eene vloot van 16 schepen, bestemd voor een kruistogt in de Roode Zee. Op zijne reis derwaarts ontdekte hij onderscheidene eilanden, dienaar zijn naam werden genoemd. Zijne vloot, door een storm verstrooid, vereenigde zich weder te Mozambique en bragt er den winter door. Hier volbragt hij een aantal heldenfeiten en keerde met 5 rijkbeladen schepen naar zijn Vaderland terug. Aan het hoofd van een gezantschap naar Rome afgevaardigd, verkreeg hij van paus Leo X den giftbrief van alle gewesten, die door Portugal aan de ongeloovigen zouden worden ontrukt. Hij overleed omstreeks het jaar 1550, en Camoéns heeft hem in zijne „Lusiados” een onvergankelijk gedenkteeken gesticht.
Nuno da Cunha, een zoon van den voorgaande. Hij vergezelde zijn vader naar Indië en vervolgens naar Rome, werd in Portugal eerst met de portefeuille van Financiën belast, en door Joao III in 1528 tot gouverneur-generaal van Indië benoemd. Hij vertrok met 11 schepen, leed schipbreuk aan de kust van Melinde, veroverde Mombaca, en trok langs de kust van Malabar. Zijne pogingen, om zich van Diu meester te maken, mislukten, doch hij veroverde eene vesting in de nabijheid van die stad. Hij werd vervolgens van zijne waardigheden beroofd en teruggeroepen, en overleed op zijne reis naar Portugal. Ook hem heeft Camoéns in zijn heldendicht verheerlijkt.
Dom Pedro Cunha, uit een oud geslacht te Lissabon gesproten. Hij onderscheidde zich bij de ondernemingen tegen Tanger en Azamor (1532 en 1534) en vergezelde in 1538 dom Garcias de Noronha, toen deze als onderkoning naar Indië vertrok. Als generaal der galeijen streed hij met roem tegen de Mooren; in 1572 was hij gouverneur van Ceuta, en toen Philips II Portugal bezette, bekleedde hij de betrekking van gouverneur van Lissabon. In den slag van Alcantara werd hij gevangen genomen, en hij overleed in den toren van Belem.