Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-07-2018

Cromwell

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Thomas Cromwell, baron van Okenham, graaf van Essex, een Engelsch staatsman, die in 1490 te Pubery geboren werd. Hij was de zoon van een behoeftigen smid, omhelsde de krijgsdienst, bevond zich in 1526 tijdens de verovering van Rome bij het Keizerlijk leger, genoot daarna de gunst van cardinaal Wolsey en eindelijk die van Hendrik VIII, ontving in 1535 de baronie Okenham en zag zich benoemd tot staatssecretaris en tot vicaris-generaal, in welke betrekking hij kloosters ophief, feestdagen afschafte enz. Door de invoering van de wet der 6 Artikelen, waarmede hij geenszins was ingenomen, maakte hij zich tevens gehaat bij de Protestanten. Op zijn raad huwde de Koning, na het overlijden van zijne derde gemalin, met prinses Anna van Cleef, en Cromwell werd daarna benoemd tot graaf van Essex en tot ridder van den Kouseband. ’s Vorsten genegenheid voor Catharina Howard bragt echter het gezag in handen der vijanden van Cromwell, zoodat hij van hoogverraad en ketterij aangeklaagd en door het Hoogerhuis zonder verhoor ter dood veroordeeld werd. Hij beklom het schavot op den 28sten Julij 1540.

Olivier Cromwell, den beroemden Protector der vereenigde Republieken Engeland, Schotland en Ierland. Hij werd geboren te Huntingdon den 25sten April 1599 uit een oud-adellijk, maar behoeftig geslacht, ontving onderwijs van een priester, die inzonderheid aan de vormen der godsdienst groote waarde hechtte, studeerde te Cambridge, en leidde te Londen een loszinnig leven. Na zijn huwelijk met Elisabeth Bourgier (1621) kwam hij tot bedaren en voegde zich bij de secte der Puriteinen.

In 1625 werd hij lid van het Parlement, en nadat dit eindelijk in 1629 door den Koning ontbonden werd, stond hij op het punt om naar Amerika te vertrekken, toen zulks door een Koninklijken last verhinderd werd. Toen Karel I voorts de Presbyteriaansche kerkregeling in Schotland onderdrukte en aldaar de Engelsche liturgie invoerde, ontstond er een burgeroorlog, zoodat de Koning in April 1640 weder eene bijeenkomst van het Parlement belegde. Cromwell was een zijner ijverigste tegenstanders, en toen de Koning te Nottingham den adel opriep, werd Cromwell door het Parlement tot overste benoemd van een door hem aan te werven ruitercorps. Hij wist zijne troepen te vervullen met groote geestdrift voor de vrijheid en de godsdienst. In zijn leger wisselden de wapenoefeningen af met gezang en gebed; hij zelf vervulde er het leeraarsambt en stond in den strijd in het voorste gelid. Zijne soldaten vormden alzoo een toonbeeld van godsdienstigheid, krijgstucht en dapperheid.

Zijne ruiterij alleen was sterk genoeg, om in 1642 en 1643 het hoofd te bieden aan de benden der Koningsgezinden, ja, deze moesten in het gevecht bij Horncastle het veld ruimen met een verlies van 1000 dooden. Bij het openen van den nieuwen veldtogt ontving Cromwell den last, om met den graaf van Manchester de noordelijke gewesten van Engeland aan de heerschappij des Konings te ontrukken. Zij belegerden York en leverden aan prins Ruprecht van de Pfalz, die met 20000 man tot ontzet aanrukte, den bloedigen slag van Marstonmoor (2 Junij 1644), waarbij zij eene glansrijke overwinning behaalden. Daarna gaf York zich over, en de noordelijke provinciën kwamen in hun bezit. In het zuiden moest de graaf van Essex de wapens nederleggen, en het Parlement, een dankdag uitschrijvende, gaf tevens in een open brief zijne erkentelijkheid aan Cromwell te kennen. Manchester en Cromwell trokken nu zuidwaarts en deden er bij Newbury de volkszaak zegepralen.

Toen daarna het Parlement op eene verzoening met den Koning bedacht was, ontstond bij de Puriteinen de partij der Independenten, die de vernietiging beoogden van het koningschap. Cromwell stelde zich mede aan hun hoofd, schreef den 8sten December 1644 een algemeenen bede- en boete-dag uit, beschuldigde het Parlement van zelfzucht, en stelde voor, dat geen parlementslid gedurende den burgeroorlog eene militaire of burgerlijke betrekking bekleeden mogt. Deze „self-denying ordonnance” werd aangenomen, waarna de graven Manchester en Essex hunne betrekkingen moesten nederleggen, en Thomas Fairfax in naam, doch Cromwell inderdaad opperbevelhebber werd van het leger. In 1645 opende hij een nieuwen veldtogt tegen den Koning en behaalde bij Naseby eene volkomene overwinning. De Koning zocht eene schuilplaats bij de Schotten, doch deze leverden in het begin van 1647, tegen betaling van 400000 pond sterling, hem uit aan het Parlement.

Het Presbyteriaansche Parlement, dat met de theocratische democratie der Independenten weinig ingenomen was, wilde een gedeelte van het leger naar Ierland zenden en het overblijvend gedeelte aanmerkelijk verminderen, doch de officieren vormden, op raad van Cromwell, een krijgsraad (council of officers) tot eene soort van Hoogerhuis, terwijl elk regiment twee soldaten of onderofficieren onder den naam van agitators koos, om een Lagerhuis te vormen, waarna hij met het leger oprukte naar Londen, de stad binnentrok, het Parlement tot vernietiging van gemeld besluit noodzaakte en er een dankfeest deed houden voor het herstel der vrijheid. Intusschen betoonde hij zich voor ’t overige gematigd jegens het Parlement en behandelde den Koning met achting. Deze beloofde aan Cromwell de orde van den Kouseband, den titel van graaf van Essex en het opperbevel over het leger, maar tevens kreeg men een brief in handen, door Karel I aan zijne gemalin gerigt, waarin hij aan Cromwell in plaats van den zijden Kouseband een hennepen strop beloofde. De Vorst werd dientengevolge met meer gestrengheid bejegend, zoodat hij de vlugt nam, doch daar hij geene scheepsgelegenheid vond, moest hij zich overgeven aan den bevelhebber van het eiland Wight, een dienaar van Cromwell. Deze deed nu in het Parlement een besluit nemen, waarbij alle onderhandelingen met den Koning verboden werden; men herriep het wèl, toen Cromwell weder te velde was getrokken, maar de onderhandelingen met den Koning waren nutteloos, daar hij de Anglikaansche kerk niet wilde afschaffen.

Cromwell dempte inmiddels den opstand der Koningsgezinden, behaalde met slechts 8000 man de overwinning in de gevechten bij Preston, Wigan en Warington en wendde zich toen weder tot het ongehoorzame Parlement. Hij verlangde het afbreken der onderhandelingen, het in staat van beschuldiging stellen van den Koning met zijne 2 oudste zonen, en het zamenroepen van eene nieuwe vertegenwoordiging. Tevens werd de Koning van Wight naar het kasteel Hurstcastle gebragt. Toen het Parlement weigerde, aan de eischen van Cromwell gehoor te geven, deed deze de bekende „Zuivering van het Parlement" plaats grijpen, doordien hij er de ingangen bezette, alleen aan de Independenten den toegang verleende en 40 Presbyterianen in hechtenis nam. Nu had hij de magt in handen; het leger vorderde de teregtstelling des Konings, en de hoofden der Independenten verklaarden zich, naar het voorbeeld van Cromwell voorstanders der republiek. Het procès nam een aanvang; het doodvonnis werd over den Koning uitgesproken, en deze beklom het schavot op den 30sten Januarij 1649.

Hierop werd onder de leiding van Cromwell de republikeinsche regéringsvorm ingevoerd. Het Parlement verkreeg de wetgevende magt, en in plaats van het Hoogerhuis kwam een Uitvoerend Bewind van 38 leden. Dit laatste bevond zich echter tusschen een magtig leger en talrijke godsdienstige secten vaak niet weinig in de engte. Intusschen werd een opstand in Ierland met geweld door Cromwell gedempt, en hij bekleedde er zijn schoonzoon Ireton met de waardigheid van stadhouder, waarna hij in 1650 met 16000 man naar Schotland oprukte , waar men een zoon van Karel I tot den troon had geroepen. Daar onderscheidene schermutselingen zijn leger verzwakt hadden, stond hij op het punt, om naar Engeland terug te keeren, toen de Schotten zich waagden aan een beslissenden slag bij Dumbar, die met hunne nederlaag eindigde (3 September 1650). Juist een jaar later behaalde Cromwell nogmaals eene glansrijke overwinning op de Schotten bij Worcester, zoodat hun Koning de wijk moest nemen naar Frankrijk, waarna de overwinnaar met vorstelijken praal Londen binnentrok, en door het Parlement begiftigd werd met uitgestrekte goederen en met een jaargeld van 4000 pond sterling.

Intusschen wekte de magt van Cromwell den argwaan van het Parlement. Men vreesde, dat hij, steunende op het leger, voornemens was, om zich van de Koningskroon meester te maken. Daarom nam het een besluit, dat eenige regimenten in dienst zouden treden der vloot. Cromwell eischte nu, in het belang des volks, eene ontbinding van het Parlement, en zoodra hij vernam, dat het herkozen was, bezette hij den 20sten April 1653 het gebouw, trad met gedekten hoofde de vergaderzaal binnen, overlaadde de leden met een vloed van smadelijke verwijtingen en deed hen uit elkaâr drijven, waarna hij ook de zittingen schorste van het Uitvoerend Bewind. Nu had hij al het gezag in handen, benoemde een ander Bewind, en riep op verzoek van de stad Londen een nieuw Parlement bijeen, hetwelk eene onbeperkte godsdienstvrijheid, het burgerlijk huwelijk, de opheffing van den priesterstand en van de tienden enz. invoerde. In plaats van de bestaande bepalingen wilde Cromwell de wetten van Mozes doen gelden, en hij beschouwde zelfs de scholen en universiteiten als Heidensche inrigtingen.

Weldra echter gevoelde dit Parlement, dat naar een godzaligen looijer, die er zeer zalvende redevoeringen hield, „Barebone’s Parlement” genaamd wordt, zijne onmagt, zoodat het zijn gezag den 12den December 1653 teruggaf aan Cromwell. Deze nam het na eenige aarzeling aan en liet de 27 leden, die daarmede niet instemden, uit de zaal drijven. Nu benoemde de krijgsraad hem op den 14den December tot Lord-Protector van Engeland, Schotland en Ierland, en hij bezwoer 2 dagen later eene door zijn vriend Lambert opgestelde grondwet, volgens welke hij tot eersten magistraatspersoon verheven werd, in wiens naam alle besluiten uitgevaardigd, regt gedaan en alle betrekkingen begeven werden; tevens had hij het regt van genade, behalve bij moord en hoogverraad. Naast hem bevond zich een Parlement van 400 leden; de R. Katholieken en zij, die de wapens tegen de volkspartij gevoerd hadden, waren er van uitgesloten, en om kiezer te zijn, moest men 20 pond sterling aan inkomsten bezitten. De staatsraad bestond uit 21 leden en kon tijdens de afwezigheid van het Parlement met den Protector regtsgeldige wetten afkondigen; de krijgsmagt werd bepaald op 20000 man voetvolk en 10000 ruiters.

Cromwell gevoelde, dat hij zijn gezag bevestigen moest door het volk in gestadige spanning te houden. Voorts achtte hij zich geroepen tot beschermer van alle Protestantsche belangen in Europa; hij sloot een verbond met Zweden, noodzaakte Frankrijk tot verdraagzaamheid, eindigde den strijd met Nederland en verklaarde den oorlog aan Spanje. In 1655 zond hij eene vloot naar de Middellandsche Zee en eene andere naar West-Indië, welke laatste Jamaïca in bezit nam. De Spanjaarden wreekten zich door het veroveren van Engelsche koopvaardij-schepen, ’t geen hun echter door den Engelschen admiraal Blake ruimschoots vergolden werd. Niet minder krachtig was het binnenlandsch bestuur van Cromwell.

Om eene verzoening der verschillende partijen tot stand te brengen, riep hij in 1654 een vrij gekozen Parlement bijeen, doch toen dit zijne zitting opende met de vraag naar het regt, waarmede de Protector zijn gezag in handen had, maakte hij de leden opmerkzaam op het belagchelijke van zulk eene vraag, daar zij juist in naam van dat gezag waren bijeengekomen. Voorts bezette hij den toegang en deed hun eene acte onderteekenen, waarbij zij dat gezag erkenden. Niettemin vond hij er verzet, zoodat hij het in 1654 ontbinden moest. Dit gaf aan de Koningsgezinden moed, om zamen te spannen ten gunste van den prins van Wallis, doch het complot werd verraden en onderdrukt. Zulks werd trouwens oorzaak van meer gestrengheid van de zijde van Cromwell, en zijn bestuur was vooral hard in Schotland en Ierland.

Hij waande nu zijne magt voldoende bevestigd en riep een tweede Parlement bijeen, hetwelk zich meer gehoorzaam betoonen zou. Dit verklaarde inderdaad de Stuarts vervallen van hun regt op de kroon, noemde elken aanslag tegen de bestaande regéring hoogverraad en verscheen den 4den April 1657, om hem de koninklijke waardigheid aan te bieden. Cromwell weifelde, daar hij door de aanneming zijne republikeinsche beginselen verloochende, en daar tevens zijne bloedverwanten verklaarden, dat zij hem als Koning niet langer als hoofd der familie wilden erkennen, wees hij in eene lange redevoering het aanbod van de hand. Daarna werd in eene, op den 25sten Mei als „humble petition and advice” hem overgereikte grondwet zijn gezag omschreven. Hij verkreeg het regt om een opvolger te benoemen, benevens eene vaste begrooting voor de staatsuitgaven, terwijl hem de vrijheid tot het voorschrijven van wetten en tot het willekeurig verwijderen van Parlementsleden ontnomen werd.

Het Hoogerhuis werd hersteld, en de godsdienstvrijheid, met uitzondering van die der R. Katholieke en der Bisschoppelijke Kerken, gehandhaafd. Cromwell bezwoer op den 25sten Junij de nieuwe grondwet en ontving een Bijbel, een zwaard en een staf als teekenen zijner waardigheid. Zijn oudsten zoon Richard ontbood hij aan het Hof, om hem in de staatszaken in te wijden, en hij gaf zijne beide nog ongetrouwde dochters ten huwelijk, de een aan een kleinzoon van den graaf van Warwick en de andere aan den viscount Fauconberg, om alzoo den adel aan zich te verbinden. Voorts ontsloeg hij alle burgerlijke en militaire ambtenaren, op wie hij geen vertrouwen stelde.

Toen hij nu zijn gezag voldoende bevestigd rekende, verzuimde hij, na de opening van het verdaagde Parlement, op den 20sten Januarij 1658 de deuren te bezetten, zoodat de leden, die ten vorigen jaren uitgesloten waren, nu de vergadering bijwoonden, en daar vele aanhangers van Cromwell zitting hadden genomen in het Hoogerhuis, verkregen zijne tegenstanders de meerderheid; deze weigerden, de nieuwe lords in hunne waardigheid te erkennen en trokken zelfs de geldigheid der grondwet in twijfel. De Protector, hierdoor vertoornd, ontbond op den 4den Februarij het Parlement. Eene nieuwe zamenzwering werd ontdekt en gestreng gestraft. Inmiddels nam de ontevredenheid van dag tot dag toe: de Republikeinen noemden hem een onderdrukker der vrijheid, — in het leger heerschte een oproerige geest, — zelfs zijne bloedverwanten werden afkeerig van den man, die slechts eigen grootheid scheen te beoogen, — en het volk begon Karel Stuart als een redder te beschouwen. Dit alles ontroofde aan Cromwell zijn voormalig zelfvertrouwen; hij omringde zich met wachters en verwisselde bijkans elken nacht van slaapkamer. Zijn gestadige angst, zijne smart over den dood zijner dochter Elisabeth Claypole en zijn verdriet over de trouweloosheid zijner vrienden wierpen hem op het ziekbed; hij zag echter nog geen gevaar. Toen evenwel de geneesheeren verzekerden, dat hij weldra sterven zou, verscheen eene deputatie van den staatsraad, om te vernemen, wien hij tot opvolger benoemde. Hoewel hij reeds bewusteloos was, gaf hij op de vraag, of zijn zoon Richard zijne plaats moest innemen, een bevestigend antwoord, en overleed kort daarna op den 3den September 1658.

Cromwell onderscheidde zich door zijne krijgskundige bekwaamheid en door een gloeijenden godsdienstijver, en deze twee eigenschappen bragten hem aan het hoofd der volksbeweging. Hij bediende zich wel is waar van de hartstogten der menschen, om zijne oogmerken te bereiken, doch zijne vroomheid was wèlgemeend. Als gebieder vereenigde hij groote schranderheid met een ijzeren wil en met eene zeldzame voortvarendheid. Bij zijn dood heerschte er orde in het rijksbestuur, was de regtspleging veel verbeterd, en had hij den invloed van Groot-Brittanje in het buitenland aanmerkelijk vermeerderd. Zelf was hij voor alle ambtenaren een voorbeeld van matigheid en eenvoudigheid, terwijl hij tevens den bloei der wetenschappen bevorderde en voor de noordelijke gewesten van Engeland eene hoogeschool stichtte te Durham. Van zijne brieven en staatkundige geschriften zijn uitgaven bezorgd door Carde (1737) en door Nikols (1743). Mannen als Villemain, Merle d'Aubigné, Carlyle, Macaulay en Guizot hebben zijne daden, lotgevallen en karakter beschreven, terwijl Raupach, Victor Hugo en Brachvogel daaraan de stof voor tooneelarbeid hebben ontleend.

Richard Cromwell, den oudsten zoon en opvolger van den voorgaande. Hij werd geboren in 1626, ontving gedurende de roemrijke loopbaan zijns vaders zijne opvoeding op het land, en hield zich vervolgens bezig met het bestuur van eene kleine bezitting, waar hij ontoegankelijk bleef voor de eerzucht. Gedurende het regtsgeding van Karel I bezwoer hij zijn vader, om het leven van dien vorst te sparen. Wèl aanvaardde hij volgens den uitersten wil zijns vaders de waardigheid van Protector, doch reeds gedurende de eerstvolgende Parlementsvergadering (Januarij 1659) gevoelde hij het onhoudbare van zijn toestand, zoodat hij op den 25sten Mei daaraanvolgende afstand deed van zijne betrekking en naar zijn landgoed terugkeerde. Toen Karel II den troon beklom, nam hij de wijk naar Frankrijk, doch keerde omstreeks het jaar 1680 naar Engeland terug, waar hij onder den naam van Clark te Cheshunt in Hertfordshire zijn verblijf hield. Hij overleed in 1712. — Zijn jongere broeder Henry, sedert 1654 stadhouder van Ierland, nam tegelijk met Richard zijn ontslag en leidde voorts een ambteloos leven.

Cronegk Johann Friedrich, vrijheer von Cronegk, een Duitsch dichter, werd geboren te Ansbach den 2den September 1731, maakte zich reeds vroeg bekend met oude en nieuwe taal- en letterkunde, studeerde te Halle en te Leipzig in de regten, en knoopte betrekking aan met de meestberoemde schrijvers van zijn tijd, vooral met Gellert.

Hij schreef een paar blijspelen — „Der Miszvergnügte” en „Der Misztrauische” — en ontwierp het plan voor zijn „Codrus”. Nadat hij in 1752 tot hof-, regérings- en justitie-raad benoemd was en eene reis naar Italië volbragt had, bezorgde hij van 1754 tot 1756 met Rabe, Uz en Hirsch het weekblad „Der Freund”, en verwierf den prijs voor het beste Duitsche treurspel met zijn „Codrus”. Hij overleed den 31sten December 1758. Tot zijne beste stukken behooren zijne leerdichten, puntdichten en geestelijke liederen. Zijn dichterlijke nalatenschap is in 1760 en 1761 in 2 dln en later bij herhaling uitgegeven.

< >