Credietinstelling. Behalve de banken, zijn er onder den invloed van de grenzelooze uitbreiding van het algemeen handelsverkeer in de tegenwoordige maatschappij inrigtingen of instellingen van openbaar crediet ontstaan, bestemd om door hare tusschenkomst de kapitaalverstrekking op groote schaal zoo algemeen en gemakkelijk mogelijk te maken. De werking van allen is deze: al de beschikbare kapitalen tot zich te trekken, om ze te kunnen verstrekken aan hen, die er behoefte aan hebben, en om aldus de gemakkelijke verplaatsing en den snellen omloop der kapitalen te bevorderen. Dikwijls verleenen zij bovendien hare tusschenkomst, om, met besparing van het kostbaar en omslagtig gebruik van gemunt geld, betalingen te vereffenen.
Naarmate van de uitbreiding der werking van het openbaar crediet in onderscheidene rigtingen is het aantal en de verscheidenheid der credietinstellingen in den tegenwoordigen tijd grooter geworden. Die verscheidenheid is zóó groot, dat zij moeijelijk, evenals de banken, naar hare bestemming of hare werking in zekere klassen gerangschikt kunnen worden. Twee hoofdsoorten komen vooral in aanmerking: 1° die, welke haren deelnemers beurtelings plaatsing van hun ingebragt kapitaal en gebruik van het ingebragte kapitaal hunner deelgenooten verschaffen; of door middel van het crediet der vereeniging elders kapitaal opnemen, om het wederom aan hare leden te verstrekken. Dit is, bijvoorbeeld, de dubbele bestemming der credietvereeniging, zooals die te Berlijn, Weenen en Brussel bestaan, en er ook voor eenige jaren eene te Amsterdam gesticht is. Groote diensten bewijzen ze vooral aan die takken van handel, wier artikelen geen dagelijks bekenden beursprijs hebben, en daarom bij de groote bankiers en banken niet gemakkelijk in beleening kunnen gegeven worden, b.v. manufacturen en andere fabriekwaren. Het aantal leden van zulk eene vereeniging is onbeperkt; elk lid verbindt zich tot zekeren inbreng, waarvan een deel, b.v. 10%, dadelijk moet gestort worden. Nu kunnen de leden (die niet dan na onderzoek hunner soliditeit worden aangenomen) van de vereeniging, in evenredigheid met hunnen inbreng, crediet verkrijgen op hunne wisselbrieven, acceptatiën, of tegen reëelen waarborg, ’t geen zij verschaffen kan uit de kapitalen, die door de gezamenlijke leden gestort zijn, of die zij zelve wederom door de vereeniging met andere bankiers of banken op hare acceptatiën opgenomen heeft. Bij ’t crediet, dat zij geeft, neemt zij natuurlijk een ietwat hoogeren interest, dan zij zelve betaalt voor ’t geen zij opneemt, om de kosten en de risico van hare tusschenkomst vergoed te krijgen. — Tot de tweede hoofdsoort behooren al diegene, welke op onderscheidene wijzen allerlei vlottende kapitalen tot zich trekken, om deze te gebruiken, hetzij tot eigene ondernemingen van nijverheid, hetzij om er vreemde ondernemingen mede te steunen.
Onder verschillende namen bekend, hebben zij onderscheiden aard en strekking. Meestal zjjn het vennootschappen, die deels door den inbreng harer leden, deels door de uitgifte van verhandelbare obligatiën of van promessen enz., of zelfs door renteloos papier van den aard als bankbiljetten in omloop te brengen, reusachtige kapitalen verzamelen, om daarmede allerlei handelsverrigtingen, bankierszaken, assurantiën, of speculatiën te doen, of mijnen te ontginnen, fabrieken te drijven, spoorwegen of kanalen aan te leggen, of geldleeningen te sluiten en met premie aan de beurs te verkoopen, of om op hare beurt in andere gelijksoortige groote ondernemingen deel te nemen. Het doel van zulke ligchamen is, om door de magt van het ontzagchelijke kapitaal, waarover zij de beschikking krijgen, de stoutste ondernemingen op te zetten, die, in evenredigheid met haren omvang, kansen op buitengewone winsten geven, en om, door de verscheidenheid zelve der zaken, waarin zij deelnemen, het verlies in de eene onderneming door de winst in de andere te dekken. Zuivere credietinstellingen, zooals de banken, zijn deze ondernemingen dus lang niet altijd; veeleer zijn ze dikwijls kapitaal-associatiën op groote schaal tot het drijven van allerlei speculatiën en operatiën. Het denkbeeld, dat aan hare oprigting ten grondslag ligt, om kolossale kapitalen bijeen te brengen tot het uitvoeren van grootsche ondernemingen, is, in meer dan één opzigt, lofwaardig.
Maar of zij goed of slecht zullen werken, — dat hangt af van het doel, dat zij zich voorstellen, en van de wijze, waarop de zaak wordt uitgevoerd. Kunnen bevoegde deskundigen aantoonen, dat de op touw gezette onderneming productief zal wezen, en dus gegronde hoop geeft op winst, dan is kapitaal-associatie daarvoor natuurlijk zeer aan te bevelen. Maar dikwijls heeft de ondervinding geleerd, dat speculatiën worden begonnen met duizelingwekkende kapitalen op papier, waarvan niets of slechts een gering deel gestort is; met de belofte van verbazende winsten in ’t verschiet, die nooit gerealiseerd zullen worden. De oprigters en bestuurders van dergelijke „Gründungen”, zooals de Duitschers zeggen, maken misbruik van het goed vertrouwen van het ligtgeloovige publiek, dat zich verleiden laat door de dwaze, ongegronde voorspiegeling van kolossale winsten, om hun goed geld toe te vertrouwen aan menschen, die hun geheel onbekend zijn, en voor zaken, waarvan zij evenmin eenig begrip hebben. De oprigters maken zoo ruim mogelijk gebruik van het crediet, hun vaak zoo ten onregte geschonken, soms daarin gerugsteund door de aanbeveling hunner zaken door mannen, wier soliditeit en invloed bij het publiek hoog aangeschreven staan.
Het doel is dan vaak geen ander, dan om aandeelen te scheppen in ondernemingen, die nooit anders bestaan zullen dan op het papier; om van deze aandeelen een artikel van beursspeculatie te maken; door den koers er van kunstmatig op te drijven, ze aan de goêgemeente te verhandelen, en om met het dus verkregen kapitaal eene speculatie van gelijken aard op nieuw te beginnen. Aan de uitvoering van het voorgewende doel wordt niet meer gedacht, en de arme aandeelhouders, die ten slotte met hunne hoopvolle aandeelen blijven zitten, merken te laat, dat zij de kinderen der rekening, de slagtoffers hunner ligtgeloovigheid en ligtzinnigheid zijn geworden.
Voorbeelden van eene menigte van dergelijke credietinstellingen van allerlei naam en tot allerlei bedrijf leveren Duitschland, Spanje en vooral Frankrijk op in de jaren 1855 en volgende. Alle hadden reusachtige kapitalen op papier, boden verblindende winsten aan in ’t verschiet, — en zijn spoorloos verdwenen. Ook België is in den jongsten tijd getuige geweest van de ruïne van dergelijke roekeloos opgezette ondernemingen; alleen heeft zich dáár weten te handhaven de in 1822 door koning Willem I opgerigte Algemeene Maatschappij van volksvlijt, die veel heeft bijgedragen tot ontwikkeling der Belgische nijverheid.