Córdova. Onder dezen naam vermelden wij:
Eene oude en beroemde Spaansche stad (ciudad) in Andalusië. Zij ligt op den regteroever der Guadalquivir in de naar haar genoemde provincie, welke op 244 geogr. mijlen 380000 inwoners telt (1867). Voorheen was zij de hoofdstad van een Moorsch rijk, zich verheffende op een terrasvormigen grond aan den voet der Sièrra-Morena in eene vruchtbare en fraaije streek. Een gedeelte der stad is van Romeinschen, een ander gedeelte van Moorschen oorsprong. De straten zijn er, met uitzondering van de Calle reale, naauw en morsig, doch het groote plein is met indrukwekkende zuilengangen omgeven. Er zijn, behalve de hoofdkerk, 15 kerken, 19 nonnen- en 17 voormalige monniken-kloosters, 7 hospitalen, een bisschoppelijk paleis, een schouwburg, een circus voor stierengevechten, eene hoogeschool, een lycéum, eene school voor wis- en teekenkunde enz. Merkwaardig vooral is er de hoofdkerk — de fraaiste van geheel Spanje; zij is 200 Ned. el lang en 170 Ned. el breed. Oorspronkelijk was zij eene moskee, waarvan de grondslagen in de 8ste eeuw door khalif Abd-oer-Rhamân zijn gelegd, terwijl het gebouw eerst eene eeuw later is voltooid.
Het gewelfde dak wordt door 860 zuilen gedragen; men ziet er 20 deuren, 17 torens en omstreeks 100 kapèllen. Voorts heeft men er eene prachtige brug van 15 bogen over de rivier; zij wordt door een Moorsch kasteel verdedigd. Men telt er bijna 42000 inwoners, en de drukte van het verkeer wordt er aanmerkelijk bevorderd door den spoorweg naar Sevilla en Cadix. Tot de werkplaatsen der nijverheid behooren er inzonderheid zeepziederijen, hoedenmakerijen, linnenweverijen en vlasspinnerijen. In het Koninklijk paleis — voorheen dat der Inquisitie — bevindt zich eene groote stoeterij, en in het algemeen bloeit er de paardenfokkerij van paarden van Andalusisch ras. — Córdova was ten tijde van den Romeinschen consul Marcellus (152 vóór Chr.) reeds bekend, en zij werd in 45 vóór Chr. door Caesar ontrukt aan de aanhangers van Rompéjus. In de dagen van Strabo was zij de aanzienlijkste stad des lands. In 571 moest zij zich onderwerpen aan koning Leovigild en werd toen de zetel van een WestGothischen bisschop.
In 711 nam Tarik, de veldheer van Moesa, de stad in bezit, en zij werd, in plaats van Sevilla, het middelpunt der Arabische heerschappij in Spanje. Abd-oerRhamân I, die in 766 het khalifaat van Córdova stichtte, koos haar tot zijne verblijfplaats. Het toppunt van bloei bereikte zij in de dagen van Abd-oer-Rhamân III en IV. Toen bezat zij 200000 huizen, 1 millioen inwoners en, behalve eene wijdvermaarde hooge school, 80 openbare scholen, eene boekerij van 600000 deelen, 900 baden, 600 moskeeën en een aantal groote paleizen. Na den val van het khalifaat (1031) voerden onderscheidene Moorsche stammen er achtereenvolgens heerschappij, totdat zij den 29sten Junij 1236 in het bezit kwam van Ferdinand III van Castilië. Den 7den Junij 1808 werd zij ingenomen door de Franschen onder Dupont na het gevecht bij de marmeren brug van Alcoléa.
Córdova, een van de 14 Staten der Argentijnsche Confederatie in Zuid-Amerika. Hij grenst ten oosten aan Santa Fé ten noorden aan Santiago en Catamarca, ten westen aan Rioja en SanLuïs en ten zuiden aan het Indianen-gebied, en telt op 2942 geogr. mijlen omstreeks 210000 inwoners (1869). In het westen verheft er zich de Sièrra de Córdova boven de effene pampa’s, eene dubbele graniet-keten, waartusschen het lengtedal Punillo gelegen is. Dat gebergte bevat hier en daar goede weiden en talrijke rivieren (Rio Primero, Segundo enz.), die zich meerendeels in de vlakte verliezen. De Rio Tercero, versterkt door de Rio Cuarto (Saladillo), maakt echter hierop eene uitzondering, daar zij, althans gedurende een gedeelte des jaars, de Parana bereikt. In het noordoosten des lands vindt men het groote moeras de los Porongos, waarin de Rio Dulce zich uitstort, terwijl men aan de noordelijke grenzen eene groote zoutwoestijn (Desiërto de los Salinas) aantreft. Over het geheel is Cordóva een boschrijk en mildbesproeid land met uitmuntende weiden en veel vee. Men verbouwt er voorts maïs, tarwe en Zuid-Europésche vruchten.
De hoofdstad, van laatstgenoemden Staat. Zij is als het ware het middelpunt der Argentijnsche Republiek, de zetel van een bisschop, en ligt zeer schilderachtig, maar op een schralen grond nabij de Rio Primero op 31° 20' Z. B. en 40° 26' W. L. van Greenwich. De huizen hebben er over het geheel geene verdieping, en de straten, die elkander onder regte hoeken snijden, zijn ongeplaveid. In het midden der stad vindt men een plein, waar zich de hoofdkerk en het regéringsgebouw (Cabildo) verheffen. Niet ver van daar liggen eenige kloosters, alsmede de gebouwen der universiteit, die 6 hoogleeraren en 140 studenten telt. Voorts heeft men er nog een aantal scholen.— De stad werd in 1573 door Hïërónymus Cabréra gesticht, en later door Philippus V van Spanje tot hoofdplaats der provincie Tucuman verheven. Er zijn 25000 inwoners, bijna alle kleurlingen , die een levendigen binnenlandschen handel drijven, welke na de voltooijing van den ontworpen spoorweg naar Rosario voorzeker aanmerkelijk zal toenemen.
Merkwaardige personen van dien naam zijn:
Gonsalvo Fernandez de Córdova y Aguilar, een Spaansch legerhoofd. Hij werd geboren in 1443, diende eerst onder Ferdinand en Isabella tegen Portugal en onderscheidde zich voorts in den oorlog met de Mooren, vooral bij de belegering van Baza en Granada. Hij noodzaakte voorts Churriana om zich over te geven (1491), en in 1495 was hij bevelhebber van het kleine leger, dat aan den Koning van Napels tegen de Franschen ter hulp werd gezonden. Hij oorloogde zeer voorspoedig, nam onderscheidene steden en ontrukte aan den vijand alle behaalde voordeelen. Nadat er een verdrag tot stand gekomen was, vocht hij ten behoeve der Venetianen tegen de Turken, landde daarna in Beneden-Italië, veroverde er Calabrië en Apulië en sloeg het beleg voor Tarente, maar werd door de Franschen geslagen en in Berletto ingesloten. Kort daarna echter behaalde hij eene overwinning bij Cerignola en trok in Mei 1503 zegevierend binnen Napels. Alleen Gaëta was nog in de magt der Franschen, doch hij sloeg een leger van deze, hetwelk ter versterking aanrukte, en dwong Gaëta tot de overgave.
Het volk noemde hem „II gran capitano” en hij zag zich verheven tot groot-connétable van Napels. Dit wekte den naijver van Ferdinand de Katholieke, zoodat zijne magt als onderkoning van Napels aanmerkelijk werd ingekort. Uit verdriet over deze miskenning werd hij ziek en verzocht, na zijne herstelling, verlof, om naar Spanje terug te keeren. Isabella echter handhaafde hem in zijne betrekking, doch na haren dood ontwaakte de argwaan van Ferdinand op nieuw, zoodat Córdova zijn ontslag nam en weldra vergeten werd. Door wraakzucht gedreven, wilde hij zich naar Vlaanderen begeven, om aartshertog Karel met geweld van wapenen in Castilië te brengen, doch Ferdinand, van dat voornemen onderrigt, belette zijne afreis. Córdova overleed te Granada den 2den December 1515.
Gonsalvo Fernandez de Córdova, prins van Maratra. Deze diende reeds vroeg in de Nederlanden en veroverde voorts, op last van Spinola, de Pfalz. In 1622 zegepraalde hij met Tilly op den Markgraaf van Baden bij Wimpfen, alsmede op Christiaan van Brandenburg, en behaalde de overwinning in den slag bij Fleurus, maar kon het ontzet van Bergenop-Zoom niet verhinderen. In 1628 was hij gouverneur-generaal van Milaan, voerde daarna in 1632 nogmaals het bevel in de Nederlanden, en overleed den 16den Februarij 1645.
Fernando Fernandez de Córdova, een Spaansch krijgsman. Hij werd geboren in 1792, dempte in 1841 als luitenant-generaal een oproer te Madrid, werd in 1846 voorzitter van het ministérie van Oorlog, daarna bevelhebber der infanterie en bezette, den Paus ter hulp snellende, in 1849 Gaëta. In 1850 werd hij kapitein-generaal van Nieuw-Castilië, in 1851 van Cuba en in 1853 directeur-generaal der cavalerie. In 1854 kwam hij in Spanje met kracht in verzet tegen den opstand, zoodat de haat des volks hem noodzaakte, om naar Frankrijk de wijk te nemen, doch 2 jaar later keerde hij naar Spanje terug, om zich in zijn voormaligen rang bij het leger te voegen.
Luis Fernandez de Córdova, een broeder van den voorgaande en desgelijks een krijgsman. Hij werd geboren in 1799, en op zijn 20ste jaar officier bij de troepen, voor Amerika bestemd. Toen deze te Cadix den lsten Januarij 1820 de constitutie van 1812 afkondigde, kwam Córdova hiertegen in verzet en zorgde, dat de stad niet in handen viel der Constitutionélen. In overleg met den Koning zocht hij de magt van laatstgenoemden te fnuiken, doch moest dientengevolge de wijk nemen naar Parijs. Van hier begaf hij zich naar de armée van Quesada in Navarre, en bij de tusschenkomst van Frankrijk voegde hij zich bij het corps van den hertog van Angoulême. In weerwil van zijne koningsgezinde gevoelens verzette hij zich tegen de reactionaire maatregelen der Junta, doch bleef niettemin de gunsteling van zijn Vorst. Hij zag zich in 1824 bevorderd tot generaal-majoor, in 1825 tot gezantschapssecretaris te Parijs, in 1827 tot zaakgelastigde te Kopenhagen en vervolgens tot buitengewoon gezant en gevolmagtigd minister te Berlijn, vanwaar hij bij het berigt der Julij-revolutie naar zijn vaderland terugkeerde. Niet lang daarna noodzaakten hem de intrigues van Calomarde, om Spanje weder te verlaten.
Op zijn terugtogt streed hij in de Pyreneeën tegen de Constitutionélen onder aanvoering van Mina en Valdez, en aanvaardde in 1831 op nieuw zijne betrekking als gezant. In het volgende jaar bekleedde hij die te Lissabon, ondersteunde de zaak van dom Miguël, terwijl hij zich door vele onaangename verwikkelingen, waarin hij betrokken was, het ongenoegen van don Carlos op den hals haalde. Daarom ging hij over tot de tegenpartij, verliet Madrid na den dood des Konings, streed met roem in de gelederen der Christino’s, en werd in 1835 tot opperbevelhebber van het noorderleger benoemd. Deze post was echter niet evenredig aan zijne bekwaamheid, zoodat hij weldra zijn ontslag moest nemen. De revolutie van La Granja en de invoering der constitutie van 1812 bewogen hem om naar Frankrijk te gaan. Toen hij bij de ministeriële crisis van December 1836 niet in aanmerking kwam, voegde hij zich bij de exaltados en dong vruchteloos naar de volksgunst , en toen men hem eindelijk te Pamplona naar de Cortes afvaardigde, verbeurde hij het vertrouwen der Natie door zijne wankelende houding. In November 1838 plaatste hij zich met Narvaëz aan het hoofd eener volksbeweging te Sevilla, moest daarna als mededinger van Espartéro de vlugt nemen, en overleed te Lissabon den 29sten April 1840.