Contessa. Onder dezen naam vermelden wij:
Christian Jakob Salice-Contessa, een Duitsch dichter en novellist. Hij werd geboren te Hirschberg in Silézië den 24sten Februarij 1767, ontving zijne opleiding op het gymnasium te Breslau, wijdde zich daarna te Hamburg aan den handel, deed sedert 1788 onderscheidene reizen in Engeland, Frankrijk en Spanje, en kwam in 1793 in zijne geboorteplaats aan het hoofd der handelszaak zijns vaders. Wegens staatkundige verwikkelingen moest hij in 1797 een jaar als staatsgevangene doorbrengen te Spandau en te Stettin, doch ontving in 1814 den titel van commercieraad, besteedde vervolgens zijn tijd aan letterkundige bezigheden, en overleed den llden September 1825. Zijne geschriften onderscheiden zich door een diep gevoel voor al wat goed is en schoon, en door zuiverheid van taal. Daarvan noemen wij: den roman „Das Grabmal (1792)”, — de novelle „Almanzor (2de uitgave 1808)”, — het tooneelspel „Alfred (1809)”, — en den roman „Der Freiherr und sein Neffe (1824)”. Zijne gedichten zijn verzameld en uitgegeven in 1825.
Karl Wilhelm Salice-Contessa, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Hirschfeld den 19den Augustus 1777, ontving zijne opleiding aan het paedagogium te Halle, aan de universiteit te Halle en aan die te Göttingen, en vestigde zich daarna als privaatdocent eerst te Weimar en daarna te Berlijn, 'waar hij den 2den Julij 1825 overleed. Hij schreef novellen en verhalen, benevens een aantal geestige blijspelen, zooals: „Das Räthsel”, — „Magister Rözelein", — „Der unterbrochene Schwätzer”, enz. Met zijn broeder gaf hij „Dramatische Spiele und Erzählungen (1812—1814, 2 dln)” en met Hoffmann en Fouqué „Kindermarchen”uit. Zijne gezamenlijke werken verschenen in 1826 te Leipzig in 9 deelen.