Compaan (Claas Gerritszoon), een berucht Nederlandsch zeeroover, werd geboren te OostZaandam in 1587, voer reeds vroeg ter zee en nam na het Twaalfjarig bestand deel aan eene kaapreederij, in het Noorderkwartier gevestigd, terwijl hij weldra het voornemen opvatte om de vrijbuiterij voor eigen rekening te drijven. Hij kocht het schip „Walta” met 17 stukken en met 80 man, liet zich van wege de Staten tot gezagvoerder benoemen, maar maakte zich al aanstonds schuldig aan zeeroof, waarna hij, te Vlissingen binnenloopende, zijne bemanning met 50 koppen vermeerderde. Daarna werd hij de schrik van alle koopvaarders, en hij veroverde er, volgens zijne eigene verzekering, op zijne zwerftogten 358, waarbij hij zooveel mogelijk het leven der overwonnenen spaarde. Aanvankelijk ontzag hij de Engelsche schepen, zoodat hij zich aan de kust van Ierland kon ophouden en hier zelfs vriendschap onderhield met den graaf van Strafford, den onderkoning van Ierland; doch toen koning Karel I van Engeland bevel gaf, om hem te vervolgen, nam hij aanstonds 7 Engelsche schepen en zeilde er mede naar den Keizer van Marokko, met wien hij zeer bevriend was, terwijl een ander zeeroover en booswicht, Jan Janszoon van Haarlem, aldaar de buitgemaakte goederen bij koop overnam.
Zijn leven was voorts eene afwisseling van allerlei ontmoetingen, on in alle zeegevechten wist hij de overhand te behouden of zich op eene schrandere wijze te redden. Toen hij eindelijk in een strijd met 6 Spaansche schepen zóó gehavend was, dat hij in eene Iersche haven moest binnenloopen, verkreeg hij op zijn voorgeven, dat zijne vijandelijkheden tegen Spanje gerigt waren geweest, pardon van de Staten. Zijn halve broeder toog met den vergiffenisbrief op weg om hem te zoeken, en vond hem eindelijk in Marokko, waar hij juist het schip opbragt van Jacob Quick van OostZaan. Hij zeilde nu met zijn halven broeder huiswaarts en men hield hem op reis met moeite terug van zijn lust, om zich van 2 schepen, die in ’t zigt waren, meester te maken. Te ’s Hage deed hij een voetval voor prins Frederik Hendrik, bragt zijn dank aan de Staten-Generaal voor het ontvangen pardon, en vestigde zich toen te Zaandam, waar zijn geweten hem geene rust liet, zoodat hij dag en nacht van wapens voorzien en van gewapende mannen vergezeld was. Velerlei rampspoeden bragten den zeeroover tot armoede; hij leefde nog in 1655.