Como, de hoofdstad van eene evenzoo genoemde provincie in het koningrijk Italië, die op 49½ geogr. mijl bijna ½millioen zielen telt, ligt aan het zuidwestelijk uiteinde van het Meer van Como in een bekoorlijk dal, omsloten door bergen, die bijkans tot den top met olijven en kastanjeboomen zijn begroeid. Zij heeft ruim 24000 inwoners. Ook thans nog is zij door muren en torens omgeven, en zij werd te voren verdedigd door het thans vervallen kasteel Baradello. Men vindt er 13 kerken, en de prachtige domkerk is van marmer opgetrokken, — voorts een indrukwekkend stadhuis (de Broletto), met arcades versierd, — en onderscheidene paleizen.
In 1824 is er een lycéum gesticht. Er worden vele zijden stoffen vervaardigd, en de handel met Zwitserland en Opper-Italië is er door aanzienlijke firma's vertegenwoordigd. De naburige groeven leveren uitmuntende marmerblokken voor beeldhouwers. De nabijheid der Alpen maakt het klimaat er eenigzins ruw, doch de vruchtbaarheid van den bodem is er voortreffelijk. Te Como aanschouwden Plinius de Jongere, de pausen Clemens XIII en Innocentius XI, alsmede Volta het levenslicht, en van laatstgenoemde prijkt er een standbeeld. Reeds ten tijde der Romeinen was zij eene aanzienlijke stad, die zich later bij herhaling in het bezit eener volkomene onafhankelijkheid verblijdde, doch zich in de 15de eeuw onderwerpen moest aan de hertogen van Milaan. In 1859 had Garibaldi er zijn hoofdkwartier.
Het Meer van Como, Lago di Como (bij de Ouden Lacus Larius), een der fraaiste Italiaansche Alpenmeren, ligt ruim 200 Ned. el boven de oppervlakte der zee aan den voet der Rhaetische Alpen en wordt gevormd door de Adda die er aan de noordpunt hare wateren in uitstort, om het aan het zuidoostelijk uiteinde bij Lecco weder te verlaten. De langwerpige meerkom verdeelt zich bij het gebergte van Bellaggio in 2 armen, van welke de een zich naar Como en de ander naar Lecco uitstrekt, het vruchtbare landschap Brianza omvattend. Het meer is 10½ uur gaans lang en op de breedste plek nog geen l½ uur gaans breed. Zijne oevers zijn met bevallige dorpen en prachtige villa’s bezaaid, die er zich aan de berghellingen op de schilderachtigste wijze half in het welige groen verschuilen, zich spiegelend in de zilveren watervlakte, terwijl daarachter bergtoppen ter hoogte van meer dan 2000 Ned. el zich verheffen. Aan het noordelijk gedeelte van het Meer liggen op den linkeroever Colico, Dervio, Belluno en het bekoorlijke Varenna, en op den regteroever Gravedona en Menaggio.
Het schoonste uitzigt heeft men op de hooggelegene Villa Serbelloni bij het reeds genoemde Bellaggio. Aan het eigenlijke Meer van Como begroet men voorts op den oostelijken oever Lezzeno, Careno en Torno, en op den westelijken Cadenabbia en Tremezzo met de bekoorlijke Tremezzina, den lusthof van Lombardije, — voorts Colonna, Argegno, Brienno, Torrigia, Moltrasio en Rovenna. Ook de Lecco-arm is bevallig en wordt sedert het openen van den Bergamo-Lecco-spoorweg door stoombooten bevaren. Tot de merkwaardigste villa’s aan het Meer van Como behooren de Villa Vigoni bij Loveno met fraaije kunstgewrochten van Thorwaldsen en anderen, — de Villa Giulia, het eigendom van den Koning van België, met sierlijke tuinen, — de Villa Melzi met fraaije fresco’s en prachtige tuinen, — de Villa Carlota (voorheen Sommariva), in 1843 aangekocht door prinses Marianne der Nederlanden en sedert 1855 in het bezit van haar schoonzoon, met heerlijke kunstwerken van Thorwaldsen en Canova, — de Villa Pliniana met eene intermittérende bron, die reeds door Plinius beschreven is, —de Villa Pasta, — de Villa Pizzo, — de Villa d'Este, enz. De oeverbewoners houden zich vooral bezig met de zijdeteelt en de zijdeweverij, en het Meer bevat veel visch, vooral zeer gezochte forellen.