Clodius Pulcher (Publius), een Romein uit het aanzienlijk geslacht der Claudiussen (zie Claudia gens), diende eerst als krijgsman onder Lucullus in den 3den oorlog tegen Mithridates en zocht het leger tegen den veldheer op te ruijen. Toen hij kort daarna met het opperbevel over de vloot was belast, viel hij in de handen van zeeroovers, doch herkreeg weldra zijne vrijheid, streed met de Syriërs tegen de Arabieren, leverde in het jaar 65 vóór Chr. eene aanklagt in tegen Catilina wegens geld-afpersingen, doch liet zich door dezen omkoopen, en begaf zich in 64 met den propraetor L. Muraena naar Trans-alpijnsch Gallië, waar hij door ongeoorloofde middelen groote schatten vergaarde. In 62 werd hij tot quaestor benoemd, en hij beging eene heiligschennis jegens de Bona Dea door in de vermomming eener vrouw in de vertrekken van Pompéja, de gemalin van Caesar, door te dringen, doch omgekochte regters spraken hem vrij. Nadat hij het ambt van quaestor op Sicilië had waargenomen, werd hij tot volkstribuun gekozen.
Hij wist de gunst van het algemeen te winnen en verwijderde Cicero door de wet door te drijven, dat ieder, die zonder vorm van procés een Romeinsch burger gedood had, in ballingschap zou worden verwezen, en vervolgens Cato door hem te belasten met de verovering van het eiland Cyprus. Hij deed daarna de villa’s van Cicero verwoesten, terwijl hij zich diens half afgebrand huis in de stad alsmede dat van Sextus Pompéjus, dien hij door vergif uit den weg ruimde, toeeigende, om er een nieuw gebouw te stichten. Hij veroorloofde zich allerlei daden van geweld, en ook de drieman Pompéjus was niet veilig voor zijne aanslagen. Clodius verzette zich zelfs tegen Caesar en wist de terugroeping van Cicero telkens te beletten. Toen de tribuun Publius Sextius bij zekere gelegenheid den consul Metellus in de rede viel, mishandelde Clodius hem zoozeer, dat hjj naauwelijks het leven behield. Voorts belegerde Clodius het huis van den tribuun Milo, en deze daagde hem vruchteloos voor het geregt. Hij verbrandde den tempel der Nymphen, waar belangrijke oirkonden werden bewaard, stoorde de spelen van Apollo, door den praetor L. Caecilius verordend, en omsingelde de woning van dezen. Toen Cicero eindelijk teruggeroepen was, beschuldigde Clodius hem van allerlei ongerijmdheden.
Wél ontving nu de redenaar zijn huis terug, zoodat de gebouwen van Clodius werden omvergehaald, doch deze verjoeg de bouwlieden en stak het huis van Qu. Cicero in brand. Niet lang daarna tastte hij Cicero aan op straat en bestormde daags daarna de woning van Milo. Om zich voor alle aanklagten te vrijwaren, deed hjj zich tot aedilis benoemen, riep zelfs Cicero voor de regtbank en behandelde Pompéjus, die hem wilde verdedigen, op eene smadelijke wijze. Hjj ontheiligde de openbare spelen en herhaalde gedurig zijne aanvallen op Cicero.
Later verzoende hij zich met Pompéjus en ondersteunde dezen, alsook Crassus tot verkrijging van het consulaat. Nadat hij zich eenige jaren rustig had gehouden, trad hij op met zijne vroegere heftigheid, toen Milo naar het ambt van consul dong. De beide vijanden ontmoetten elkander op de Via Appia, en het kwam tot een gevecht, waarin Clodius gewond werd. Wél droeg men hem naar eene nabijgelegene woning, maar de aanhangers van Milo sleurden hem naar buiten en bragten hem om het leven (52 vóór Chr.).