Claudia gens is de naam van een aanzienlijk geslacht te Rome, verdeeld in eene Patricische en Plebéjische lijn, die beide weder in onderscheidene takken en stammen waren gesplitst, en de oorspronkelijke naam Claudius werd zelfs in Clodius veranderd. Volgens de overlevering trok dit geslacht, door een groot aantal cliënten gevolgd, reeds ten tijde van Romulus uit het land der Sabijnen naar Rome, waarna het op voorstel van Titus Tatius in den persoon van Atta Clausus (zie hieronder) door den Senaat onder de Patriciërs werd opgenomen. De Senaat achtte die aanwinst zoo groot, dat aan de Claudia gens 25 jugera lands en eene begraafplaats aan den voet van het Capitool, voorts aan hare cliënten eene aanmerkelijke uitgestrektheid gronds werden toegekend.
Tot op den tijd van Suétonius telde dat geslacht 28 consuls, 5 dictators, 7 censors, 7 triomfen en 2 ovaties. Den voornaam Lucius liet het varen, toen 2 alzoo genoemde familieleden wegens roof en moord werden veroordeeld. Tot de merkwaardigste personen van dat geslacht behooren:
Appius Claudius Sabinus (Regillensis), afkomstig uit Regillum in het land der Sabijnen. Daar droeg hij den naam van Atta Clausus, en dewijl hij er, als een vriend der Romeinen, op eene vijandige wijze bejegend werd, verhuisde hij op uitnoodiging van P. Valerius Publicola in het jaar 504 vóór Chr. naar Rome en werd er de stamvader van een talrijk geslacht. Reeds vroeg begon hij den strijd tegen de Plebéjers, die hij als een ellendigen hoop beschouwde, welke geenerlei invloed moest hebben in den Staat. Het gevaar, hetwelk Rome in die dagen van de zijde van den wraakzuchtigen Tarquinius bedreigde, gebruikte hij als middel om in een dictator een nieuwen hefboom te scheppen voor het gezag der aristocratie. In het jaar 495 vóór Chr. werd hij consul te gelijk met Publius Servilius. Een opstand der Volscers moedigde de Plebéjers aan tot een herhaald verzet, doch op de belofte van nieuwe voorregten volgden zij Servilius en versloegen den vijand. Inmiddels deed Claudius 300 jongelingen der Volscers, die bij den laatsten vrede als gijzelaars naar Rome waren gezonden, op het Forum met roeden geeselen, alsof zij slaven waren, en daarna onthoofden, terwijl hij vervolgens uit naijver Servilius den welverdienden triomf betwistte. Zelfs de beloften van dezen weigerde hij te volbrengen, en de verbittering der ingezetenen kende geene grenzen.
Claudius nam wraak door nogmaals het benoemen van een dictator door te drijven, hoewel de keuze van den Senaat niet op hem viel, maar op den meer gematigden Valerius. Toen echter de pogingen van dezen, om het volk van zijne schulden te ontlasten, schipbreuk leden op de hardnekkigheid van Claudius, trokken de Plebéjers eindelijk naar den Heiligen Berg. Ook nu nog stemde Claudius tegen alle toegevendheid, doch de meer bezadigden zorgden, dat de Plebéjers door de benoeming van volkstribunen beveiligd werden tegen de aanmatigingen der Patriciërs. Die instelling was vervolgens het mikpunt der gestadige aanvallen van Claudius. Daarom ook gaf hij zijne goedkeuring aan het voorstel van Coriolanus, in een tijd van hongersnood gedaan, om het koren, uit Sicilië aangevoerd, dan alleen voor het volk verkrijgbaar te stellen, indien het de tribunen afschafte.
Coriolanus werd echter verbannen. Bij den strijd over de verdeeling der landerijen van den Staat drong Claudius aan op het benoemen eener Commissie van 10 personen (Decemviri), die de uitgestrektheid en den toestand dier landerijen onderzoeken, de onregtmatige bezitters daarvan verwijderen, tot eene nieuwe verhuring overgaan en de opbrengst in de schatkist storten zou. Die maatregel herstelde de rust, doch aan het uitvoeren daarvan werd niet gedacht, zoodat de volkstribunen reeds in 481 vóór Chr., bij het uitbarsten van een oorlog, de oproeping van krijgsknechten verhinderden. Een schrandere, maar niet zeer edele poging, om het tribunaat magteloos te maken, was zijn voorstel, om hun aantal tot 5 uit te breiden, omdat er alsdan meer kans bestond op onderlinge verdeeldheid. Hij was voorts ook de eerste, die de beelden der voorvaderen in een openbaar heiligdom — in den tempel van Bellona — plaatste, ’t geen later door de aanzienlijken te Rome algemeen werd nagevolgd.
Appius Claudius Sabinus, een zoon van den voorgaande en diens evenbeeld. Een voorstel van den tribuun Publilius Valero bestreed hij, nadat hij tot consul gekozen was, met zoo groote heftigheid, dat zijne tegenstanders hem te lijf wilden, zoodat de Senaat zich genoodzaakt zag, aan de wenschen des volks eenigzins te gemoet te komen. Kort daarna bragt Claudius een leger in het veld tegen de Volscers, doch hij behandelde de soldaten zóó gestreng, dat zijne bevelen niet volbragt werden en de Romeinen eene geduchte nederlaag leden. Claudius liet nu de centuriones, die de vlugt genomen hadden, geeselen en onthoofden en van de legioenen den tienden man ter dood brengen. In het volgende jaar bestreed hij de akkerwet, die door de tribunen op nieuw was voorgedragen, doch werd door hen voor eene volksregtbank geroepen, om rekenschap te geven van zijn ambtsbeheer. Het was te voorzien, dat zijne zaak voor zulk eene regtbank zeer hagchelijk zou staan, doch hij dacht er zoo weinig aan, zijne woorden in zijne verdedigingsrede te matigen, dat het volk en de tribunen versteld stonden over ’s mans onwrikbare volharding. Men kon het niet eens worden over het vonnis, zoodat de beslissing tot den volgenden morgen verschoven werd. Dienzelfden nacht echter verraste hem de dood; volgens Livius overleed hij aan eene ziekte, en volgens Dionysius maakte hij zelf een einde aan zijn leven.
Appius Claudius, een zoon of een kleinzoon van den voorgaande, doch veelal zijn neef genoemd. Ook deze was een echte Claudius, namelijk een man met schitterende gaven, doch tevens brandende van eerzucht en bestuurd door geweldige hartstogten. Hjj schokte de staatsinstellingen van Rome door de invoering van een nieuwen regéringsvorm. In het jaar 455 werd hij tot consul gekozen. Daarin echter veinsde hij vrijzinnige gevoelens, dat hij zich aan de zijde der tribunen schaarde en de keuze van Tienmannen (Decemviri, zie onder dit woord) voorstelde. Nu werd hij zelf tot tienman benoemd, en, hoewel de jongste onder hen, door de gunst des volks aan het hoofd van dat ligchaam geplaatst. Toen echter het volgende jaar wederom Tienmannen benoemd waren en hij als voorzitter de keuze van zijne eigene aanhangers had weten door te drijven, meende hij het masker der vrijzinnigheid te kunnen afwerpen. De Tienmannen werden even zoovele dwingelanden en bepaalden op eigen gezag, dat zij het volgende jaar hunne waardigheid zouden blijven bekleeden.
In eene zitting van den Senaat, die wegens dreigend oorlogsgevaar onvermijdelijk was gevonden, bleef Claudius onverzettelijk bij de hevige aanvallen der Senatoren en bij de ernstige toespraak van zijn oom. Alleen met het oog op de ongunstige omstandigheden des tijds gaf de Senaat toe aan de eischen van het „jonge Rome”, dat onder de Tienmannen gouden dagen beleefde, en kende aan die Tienmannen het regt toe, om troepen te werven en hierover het opperbevel te voeren. Acht van hen trokken te velde, doch Claudius en Spurius Oppius bleven achter en veroorzaakten den val der geheele instelling door 2 wanbedrijven, namelijk door den moord, door hun toeleg gepleegd op den vrijzinnigen veldheer uit de Plebejers Lucius Siccius Dentatus en door de snoodheid van Claudius ten opzigte van Virginia, eene dochter van Lucius Virginius (zie onder dezen naam). Bij het berigt dezer gruwelen barstte het oproer los, en toen het volk zijne eischen tot herstelling van het tribunaat en tot bestraffing der Tienmannen niet ingewilligd zag, trok het wederom naar den Heiligen Berg en gaf Rome en de Senatoren weerloos aan de vijanden ten prooi. De Senaat moest toegeven, maar Claudius volhardde in zijne trotschheid. Virginius trad als beschuldiger tegen hem op, en nadat Claudius zich te vergeels op het volk beroepen had, werd hij in hechtenis genomen en het vonnis op den volgenden dag vastgesteld. Nadat zijn oom vruchteloos pogingen had aangewend, om hem te bevrijden, bragt hij zich in de gevangenis om het leven, of werd er volgens Dionysius, op last der tribunen gedood.
Appius Claudius Caecus, die aanvankelijk Crassus, later Caecus genaamd werd. Hij bekleedde in het jaar 312 vóór Chr., reeds vóór dat hij consul was geweest, het gewigtig ambt van censor, benoemde allerlei personen tot Senatoren, nam de geringste lieden te Home onder de tribus op, en zocht door dezen maatregel den invloed der aanzienlijke Plebéjers te verzwakken. Betere daden volvoerde hij door het aanleggen van straten en waterleidingen. Zonder zich te bekreunen om de Lex Aemilia bekleedde hij zijn ambt langer dan den bepaalden tijd. Als consul bleef hij in het jaar 307 vóór Chr., gedurende den oorlog met de Samnieten, te Rome. In het volgende jaar bestreed hij het voorstel der tribunen, om Plebéjers toe te laten tot de priesterlijke waardigheid. In 297 vóór Chr., was hij wederom consul, en ditmaal trok hjj mede te velde tegen de Samnieten en Etruriërs, maar hij legde niet veel krijgskundige bekwaamheid aan den dag, zoodat hij gedurig de nederlaag leed en den moed der vijanden gestadig aan wakkerde, totdat zijn mede-consul, de zegevierende en door zijne soldaten beminde Lucius Volumnius, de verzwakte en ontmoedigde benden van Claudius aantrof. Deze wees echter met trotschheid alle hulp van de hand en dreef den spot met de welsprekendheid van zijn ambtgenoot, die hem tot andere gedachten wilde brengen.
De soldaten eischten echter met zoo groote onstuimigheid, dat de beide consuls gezamenlijk hen zouden aanvoeren tegen den vijand, dat deze, door al die beweging ontrust, weldra in gesloten gelederen oprukte. Nu moest Claudius toegeven, indien hij den roem der zegepraal niet geheel en al aan zijn mede-consul wilde overlaten. De overwinning werd door de Romeinen behaald, en Claudius deed de gelofte, dat hij ter eere van Bellona een tempel zou stichten. Hij bleef in het leger totdat hij door den consul Fabius Maximus werd afgelost. Later overwon hij met Volumnius nogmaals de Samnieten. Op gevorderden leeftijd werd hij blind, en keerde tot het ambteloos leven terug. Toen echter in het jaar 280 vóór Chr. Pyrrhus, na zijne zegepraal op Valerius Laevinus, Cineas naar Rome zond, om er den Romeinen vrede en vriendschap aan te bieden, ontwaakte in Claudius de voorvaderlijke geest.
Hij liet zich naar den Senaat dragen en bewoog er door eene fiere en krachtige toespraak de leden, die reeds geneigd waren om het voorstel yan Pyrrhus aan te nemen, tot het hoogmoedig antwoord, „dat de Koning eerst het grondgebied van Italië diende te ontruimen, en dat het hem eerst daarna vrijstond, gezanten te zenden en om vrede te verzoeken.” Publius Claudius (of Clodius) Pulcher. Deze was consul in het jaar 249 vóór Chr., toen de Romeinen gedurende den eersten Punischen oorlog vruchteloos Lilybaeum belegerden. Nadat Claudius met de gewone hartstogtelijkheid van zijn geslacht nogmaals vruchteloos beproefd had, den havenmond onbruikbaar te maken, besloot hij, de Carthaagsche vloot onder Adherbal in de haven van Drepanum te overvallen. Wél waarschuwden hem de wigchelaars (augures) tegen die onderneming, omdat de hoenders het haar voorgeworpen voedsel versmaadden, maar Claudius riep uit: „Indien ze niet willen vreten, moeten ze maar drinken!” en hij liet ze in zee werpen. De verontwaardiging en schrik over deze heiligschennis, de gebrekkige toestand der Romeinsche vloot, de onbekwaamheid van haren aanvoerder en de bedrevenheid der Carthaagsche zeelieden, — dat alles werkte mede, om aan laatstgenoemden de zegepraal te verschaffen, die aan Rome 93 schepen, 8000 dooden en 20000 gevangenen kostte.
Daar ook de ambtgenoot van Claudius geen groot veldheerstalent aan den dag legde, riep de Senaat beiden terug en gaf aan Claudius den last, om een dictator te kiezen. Met woede en wrevel vervuld, gaf hij Rome zekeren Claudius Glicia, een zijner vrijgelatene slaven, een man uit de heffe des volks, tot dictator. Wegens die onwaardige daad werd hij door 2 tribunen van hoogverraad beschuldigd, maar door een onweder, dat bij het houden der Comitia losbarstte, van de aanklagt bevrijd. Later veroordeelde hem het volk tot eene zware geldboete , en in 246 vóór Chr. leefde hij niet meer. Waarschijnlijk heeft hij zich zelven om het leven gebragt.