Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Cleómenes

betekenis & definitie

Cleómenes is de naam van onderscheidene Spartaansche Koningen, te weten van:

Cleómenes I, den oudsten zoon van den Eurysthenide Anaxándridas. Hij was een stoutmoedig, beraden en schrander vorst, ondernam in 520 vóór Chr. een voorspoedigen veldtogt tegen de Argieven, en 10 jaar later een tweeden tot verdrijving der Pisistratieden en tot herstelling van het gezag der Alcmaeonieden. Toen echter Clisthenes, de aanvoerder van deze laatsten, de overhand begon te verkrijgen op de partij van Isagoras, zorgde Cleómenes, dat Clisthenes verbannen werd en trok zelf Athene binnen, waar hij 700 Atheensche geslachten verdreef. Toen hij echter aan Isagoras en diens medestanders het oppergezag wilde bezorgen, barstte in geheel Attica een opstand uit. Cleómenes en Isagoras namen de wijk op de Acrópolis, doch stemden na eene belegering van 2 dagen er in toe, om het grondgebied van Attica te verlaten (508 vóór Chr.). Cleómenes bragt aanstonds een nieuw leger bijeen, verwoestte het gewijde veld der Eleusinische godinnen en was gereed tot een beslissenden slag, toen de meeste bondgenooten afvallig van hem werden. Het aanzoek van den Milésiër Aristágoras, om hulp te verschaffen tegen de Perzen, wees hjj van de hand.

In het jaar 492 wilde hij de Aeginéten, die aan de gezanten van Darius zand en water hadden voorgezet, gestreng straffen, doch zijn medekoning Demaratus verijdelde dat voornemen. Uit wraakzucht bragt hij tegen dezen in, dat hij geen echte zoon was van koning Ariston, en daar het Orakel te Delphi deze aanklagt bevestigde, werd Demaratus van zijne waardigheid beroofd en door Leotychides, een werktuig van Cleómenes, opgevolgd. Gedurende een nieuwe togt naar Aegina werd de valschheid dier aantijging ontdekt, en Cleómenes nam eerst de wijk naar Thessalië en toen naar Arcadië, om de bewoners tegen Sparta op te ruijen. De Spartanen, hierdoor beangstigd, riepen hem weldra terug. Kort daarna echter werd hij krankzinnig en doodde zich zelven op eene vreeselijke wijze.

Cleómenes II, een zoon van Cleombrotus I. Schoon nog minderjarig werd hij de troonopvolger van z{jn broeder Agesípolis II (370 vóór Chr.), doch hij schijnt gedurende zijne regéring, die bijna 61 jaren telde, weinig merkwaardigs te hebben verrigt. .

Cleómenes III, een zoon van koning Leónidas II. Hij ontving eene uitstekende opvoeding van zijne moeder Cratesiclea en aanvaardde op 19-jarigen ouderdom het bewind (236 vóór Chr.). Onder de regéring zijns vaders had de Koninklijke waardigheid al hare beteekenis verloren, want het geheele staatsgezag berustte bij de Ephoren, en dit was inzonderheid hoogst nadeelig voor de lagere standen. Door roemrijke daden in het buitenland wilde hij het verloren aanzien herstellen. Hij verijdelde eene poging van het Achaeïsch Verbond, onder den veldheer Aratus, om eenige steden partij te doen kiezen tegen Sparta. Naauwelijks echter was hij in Sparta teruggekeerd, toen Aratus het stadje Caphiae in Arcadië innam en hem alzoo aanleiding gaf tot een tweeden veldtogt, en ten derde male trok hij op verzoek der Eleërs tegen hem te velde en bragt hem bij den berg Lycaeus eene nederlaag toe. Om zich sterk te maken tegen de Ephoren, riep hij Archidamus uit Messéne terug, ten einde hem tot medekoning te verheffen, doch de geroepene werd door zijne tegenstanders vermoord. Nieuwe oorlogen tegen Achaea, schoon niet altijd even voorspoedig, bragten hem nieuwen roem. Eindelijk oordeelde hij den tijd gunstig voor zijne hervormingsplannen (226).

Hij liet de burgers, op wier bijstand hij niet kon vertrouwen, in Arcadië in het leger achter, trok naar Sparta, deed van de vergaderde Ephoren 4 ter dood brengen, verbande 80 der aanzienlijkste burgers, verkondigde aan het volk, dat er voortaan geene Ephoren zouden bestaan, en vaardigde het bevel uit tot opheffing van alle schulden en tot gelijke verdeeling van den grond, waartoe hij en zijne vrienden vrijwillig hunne bezittingen ten offer bragten. Een aantal aanzienlijke Perioiken (om de stad wonenden) verhief hij tot burgers, waardoor hij zijne partij versterkte, en hij hield een leger van 4000 vaderlandsche krijgsknechten in dienst, terwijl hij zijn broeder Euclidas tot medekoning aanstelde. Hij voerde voorts de oud-Spartaansche eenvoudigheid en gestrengheid weder in en vernieuwde den oorlog met de Achaeërs. Nadat hij het gebied van Megalopolis veroverd had, maakte hij zich meester van Mantinéa en Tegéa en versloeg de Achaeërs bij Hecatombaeon. Als vredesvoorwaarde eischte hij, dat men hem tot opperhoofd van het Verbond zou kiezen, en men was hiertoe niet ongezind, toen eene ziekte hem noodzaakte, om naar Sparta terug te keeren. Inmiddels wekte Aratus bij de Achaeërs zoo groot wantrouwen tegen hem, dat de vrede niet tot stand kwam. Daarom trok Cleómenes op nieuw ten strijde en veroverde Argos. Aratus riep nu Antígonus Doson, koning van Macedonië, te hulp, en deze maakte zich niet alleen meester van Argos, maar ook van al de Arcadische steden, die tot het Spartaansche bondgenootschap behoorden.

Daar de bijstand uitbleef, hem door den Egyptischen koning Ptolemaeus Euérgetes toegezegd, schonk Cleómenes aan elken Helioot (slaaf), die 5 Attische mina’s betaalde, de vrijheid, waardoor hij zich 500 talenten en 2000 gewapenden verschafte. Toen nu in den winter van 223 op 222 Antigonus een gedeelte zijner troepen naar Macedonië gezonden en met de overige de winterkwartieren betrokken had, veroverde en verwoestte Cleómenes de aanzienlijke stad Megalopolis, verscheen tot 2-maal toe voor Argos en volbragt stoute rooftochten naar Phlius, Onogyrtus en Orchomenus, maar moest het onderspit delven in den beslissenden slag bij den bergpas van Sellasia, en ontsnapte met een klein aantal ruiters naar Sparta. Hier gaf hij aan de burgers den raad, om voor koning Antigonus gewillig de poorten te openen en snelde met eenige vrienden naar Gythium, alwaar hij zich inscheepte naar Alexandria, om bij Ptolemaeus hulp te zoeken. Deze werd hem toegezegd, doch Ptolemaeus overleed kort daarna, en zijn opvolger Ptolemaeus Philópater bekreunde zich niet om den vreemdeling. De rijksbestuurder Sosibius wilde nu met Cleómenes zamenspannen, om het Egyptische vorstenhuis ten val te brengen, doch de Spartaan weigerde en wenschte naar zijn Vaderland terug te keeren.

Dit werd hem echter geweigerd, omdat hij nu bekend was geworden met de zwakke zijden van het Egyptische rijk. Door den laster vervolgd, werd Cleómenes weldra in den kerker geworpen, doch hij onderhield de betrekking met zijne vrienden, ontsnapte uit de gevangenis en snelde met 13 medestanders door de straten, om het volk op te roepen tot vrijheid. Toen het echter aan die oproeping geen gehoor gaf, ijlden de Spartanennaar den burg, om de overige gevangenen te bevrijden en hierdoor hun doel te bereiken, doch de wachten verijdelden dien toeleg. Toen zeide hij tot zijne medgezellen: „Geen wonder, dat de vrouwen hier over de mannen heerschappij voeren, daar deze bang zijn voor de vrijheid!”, — en daar hij wel inzag, dat hunne zaak hopeloos stond, bragten zij moedig elkander om het leven (220 vóór Chr.). Ptolemaeus gaf bevel, om het ligchaam van Cleómenes in eene dierenhuid te naaijen en op te hangen, en zijn huisgezin ter dood te brengen. Te vergeefs had Sparta steeds de hoop gekoesterd op den terugkeer des Konings.

< >