Clausins (Rudolph Julius Emanuël), een verdienstelijk Duitsch natuurkundige, werd geboren te Köslin in Pommeren op den 2den Januarij 1822, studeerde te Berlijn en vestigde zich aldaar als privaat-docent. Weldra werd hij er tevens leeraar in de natuurkunde aan de artillerie-school. In 1855 vertrok hij als hoogleeraar naar de polytechnische school te Zürich en werd er eerlang professor in de natuurkunde aan de universiteit. Twaalf jaar later gaf hij gehoor aan een beroep naar Würzburg, en ging van hier in 1869 als hoogleeraar naar Bonn.
Vooral heeft hij zijne aandacht gevestigd op de leer der warmte. Vóór en na was het denkbeeld geopperd, dat de warmte geene onweegbare stof, maar een bewegingstoestand der stof is, doch deze theorie ontmoette groote zwarigheden. Een uitstekend natuuronderzoeker, de zoon van generaal Carnot, toonde nu aan door nieuwe en belangrijke proeven en beschouwingen, dat de vroegere gevoelens over den aard der warmte ver van verwerpelijk zijn, zoodat vele natuurkundigen reeds tot die zijde begonnen over te hellen, toen Clausius bewees, dat de beweringen van Carnot mank gingen aan grove onjuistheden, en dat men uit eene wijziging daarvan tot eene nieuwe theorie omtrent warmte kwam, welke geenszins in strijd was met de veranderde denkbeelden over dat onderwerp, maar ze veeleer bevestigde. Op dezen grondslag bouwde hij in eene reeks van verhandelingen een welgegrond stelsel, hetwelk een groot gedeelte der warmte-verschijnselen omvat en door hem met goed gevolg op de leer der stoomwerktuigen en op de electriciteit werd toegepast; tevens droeg hij er toe bij, om aan de leer, dat warmte beweging is, meer volkomenheid te geven doordien hij de soort van beweging, die men aannemen moet, om de werking der warmte te verklaren, nader bepaalde. Die verhandelingen, aanvankelijk in „Poggendorfs Annalen” geplaatst, zijn later afzonderlijk uitgegeven. Zij hebben natuurlijk eerst veel tegenstand uitgelokt, maar hem daarentegen ook grooten roem bezorgd en zijn thans algemeen aangenomen. Clausius is lid van het Fransche Instituut en van onderscheidene andere geleerde genootschappen, en ontving in 1870 eene groote gouden medaille van Verdienste.