Een Grieksch woord, dat guldenmond beteekend is de naam of liever de eeretitel, aan onderscheidene mannen gegeven, die zich door hunne welsprekendheid roem verwierven; van hen noemen wij:
Dio Cassius Chrysóstomus, ook Coccejanus genaamd. Hij werd geboren te Prusa in Bythinië, leefde tegen het einde der 1ste en in den aanvang der 2de eeuw na Chr., verwierf op zijne reizen eene uitgebreide kennis en verkondigde als Stoïcijnsch wijsgeer de noodzakelijkheid van reine gezindheden en zeden. Onder de regéring van keizer Domitianus moest hij de vlugt nemen naar de Gothen en Thraciërs, waar hij door handenarbeid in zijn onderhoud voorzag. Nerva riep hem terug, en Trajanus deed hem deelen in zijne gunst. Wij bezitten van hem 80 rhetorische oefeningen en wijsgeerige verhandelingen, die een belangrijk licht verspreiden over de omstandigheden van zijn tijd. Zij zijn het eerst uitgegeven te Milaan in 1476 en later bij herhaling, — onder anderen door Emper te Brunswijk (1844).
St. Johannes Chrysóstomus, patriarch van Constantinopel, een der meest-beroemde kerkvaders en redenaars. Deze, de eigenlijke guldenmond, werd geboren te Antiochia in 347 na Chr., ontving, na den dood zijns vaders, van zijne vrome moeder Anthusa eene voortreffelijke opvoeding en werd vervolgens door den rhetor Libanius in de 'wijsbegeerte, door Andragathus in de welsprekendheid onderwezen. Reeds vroeg onderscheidde hij zich door een gunstigen aanleg; aanvankelijk vormde hij zich voor de betrekking van advocaat, doch daar deze hem niet bevredigde, vestigde hij het oog op de godgeleerdheid. In het besluit, om zich hieraan te wijden, werd hij versterkt door Basilius en Theodorus, later bisschoppen van Mopsuesta, en door Maximus, later bisschop van Seleucia, en na een leertijd van 3 jaar, voorts na het ontvangen van den doop werd hij gewijd tot het ambt van voorlezer der Heilige Schrift (anagnostes). Om niet tot bisschop van Caesaréa te worden gekozen, verwijderde hij zich in het geheim, en toen zijn vriend Basilius, tot die betrekking benoemd, hem daarover verwijtingen deed, antwoordde hij in zijn uitmuntend opstel „Over het priesterambt”. Na het overlijden zijner moeder voegde hij zich bij de kluizenaars, die in de nabijheid van Antiochia leefden en woonde gedurende 2 jaar in eene grot onder velerlei onthouding en kastijding. Daardoor werd hij ziek, zoodat hij in 381 naar Antiochia moest terugkeeren. Op zijn 43ste jaar werd hij er tot diaconus en vervolgens tot presbyter gewijd, waarna hij, als vicarius van den bisschop, gedurende 12 jaar de groote gemeente door zijne buitengewone talenten stichtte en zijn roem als redenaar zich door geheel het Oosten verbreidde.
Als een getrouw voorstander van de leer der Kerk bestreed hij wel is waar de gevoelens der ketters, maar hield zich tevens ver van alle dorre stelselzucht en onvruchtbare bespiegelingen, terwijl hij zelfs verdraagzaamheid jegens de Heidenen predikte. Sozomenus noemt hem, die daardoor later den naam van guldenmond verkreeg, het sieraad van geheel het Oosten. Hij werd voor het bisschopsambt te Constantinopel aan keizer Arcadius aanbevolen, en daar men vreesde, dat Antiochia zich tegen zijn heengaan zou verzetten, deed men hem heimelijk wegvoeren, waarna hij in 397 te Constantinopel door Theóphilus, patriarch van Alexandria tot bisschop werd gewijd. De hoogte die hij bereikt had, deed hem echter diep vallen. De gestrenge zedeleer, door Chrysóstomus als een waardig kerkleeraar met de zuiverste bedoelingen verkondigd, was in de bedorven Hofstad voor velen eene ergernis, en deze werd vermeerderd door zijn strijd tegen de kettersche gevoelens der aanhangers van Aríus en Orígenes. Toen hij zelfs de zedelooze keizerin Eudoxia niet verschoonde, betichtte men hem van laster, van verkwisting der kerkelijke goederen en van eene gezwollene, onverstaanbare wijze van prediken.
Nadat hij door eene vergadering van bisschoppen te Chalcédon, onder de leiding van Theóphilus, patriarch van Alexandria, was afgezet, begaf zich de beroemde redenaar naar Bithynië, doch werd door den eenstemmigen eisch zijner gemeente, bekrachtigd door eene aardbeving, welke men als een goddelijk teeken aanmerkte, terstond teruggeroepen. Nadat hij echter op nieuw tegen de losbandige Keizerin geijverd had, werd hij wederom verbannen; eerst ging hij naar Cucusa in Klein-Azië, doch werd van hier naar Pityus aan den oostelijken oever der Zwarte Zee verwezen. Hij mogt echter dat oord der ballingschap niet bereiken, daar hij onder weg, uitgeput door de vermoeijenissen der reis, bij Comana in Pontus op den 14den September 407 overleed. Zijn stoffelijk overschot werd in 438 naar Constantinopel gebragt en later in de kerk van het Vaticaan te Rome bijgezet. Zijne gedachtenis wordt in de Grieksche K. Kerk op den 13den November, in de Roomsch K. Kerk op den 27sten Januarij gevierd.
De naam Chrysóstomus werd hem eerst na zijn dood gegeven. Zijn karakter onderscheidde zich door hoogen ernst, gestrenge zedelijkheid en verdraagzame liefde. Hij was, in weerwil van zijne neiging tot de levenswijs der monniken, met echt Christelijke gezindheden bezield. Hij leefde te Constantinopel eenvoudig en matig en muntte zoozeer uit door weldadigheid, dat het volk hem Johannes den aalmoezengever noemde, een naam die hem nog meer tot eer verstrekt dan die van guldenmond. Met ijver was hij werkzaam aan de bekeering der Heidenen en zond op eigen kosten zendelingen derwaarts. Toen zijn meest-verbitterde vijand, de minister Eutropius, gedurende een oproer veiligheid zocht bij een altaar, te voren roekeloos door hem ontwijd, ontrukte Chrysóstomus hem door eene toespraak aan de woede des volks, gelijk hij ook Gainas, den Gothischen aanvoerder van Duitsche soldaten, die de vaan van den opstand tegen den Keizer verhief en dezen in zijne hoofdstad belegerde, door zijne onweerstaanbare welsprekendheid bewoog, om het beleg op te breken en zijne vijandelijke voornemens te laten varen.
Vorm en inhoud der redevoeringen van Chrysóstomus zijn voortreffelijk. Schoon niet vrij van allegorisch-mystische bijmengselen, mag men zijne bijbelverklaringen in het algemeen natuurlijk heeten, en vooral mogen zijne toepassingen geroemd worden, omdat hij zich daarbij niet zoozeer toelegde op het handhaven der regtzinnige leer als op het aanprijzen van Christelijke gezindheden en daden. Met kracht wist hij het hart te roeren, en hoewel zijn streven naar duidelijkheid hem vervoerde tot het aanhalen van vele voorbeelden en gelijkenissen, tot woordenrijkheid en woordspelingen, toch onderscheidden zich zijne redenen door echte populariteit, helderheid, zuiverheid van taal, levendigheid en stichtelijkheid. Hij heeft een groot aantal „Homiliën (Kerkelijke redevoeringen)” nagelaten. Zij zijn door Savilius (1613, 8 dln), voorts bij herhaling, sommige met een Latijnsche vertaling, uitgegeven. Eene fraaije monographie van dien redenaar is in het licht gezonden door wijlen den hoogleeraar Abraham des Amorie van der Hoeven, dien men wegens zijne welsprekendheid wel eens „den Nederlandschen Chrysóstomus" heeft genoemd.