Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Cassius

betekenis & definitie

Cassius is de naam van een Oud-Romeinsch geslacht. Van zijne leden noemen wij:

Spurius Cassius Vitellinus, den voorsteller van de eerste akkerwet in de eerste eeuw der Republiek. In 502 vóór Chr. was hij consul en overwinnaar der Sabijnen, in 493 bekleedde hij nogmaals die waardigheid en maakte zich verdienstelijk door de Plebejers, die naar den Heiligen Berg waren getogen, met de Patriciërs te verzoenen, doch werd tijdens zijn 3de consulaat (485) wegens het voorstellen van bovenvermelde wet om het leven gebragt, volgens sommigen door zijn eigen vader.

Lucius Cassius Longinus. Deze was praetor in 111 vóór Chr., bragt Jugurtha naar Rome, zag zich in 107 met Cajus Marius tot consul benoemd, ontving Gallia Narbonnensis als wingewest, doch sneuvelde weldra in een veldslag.

Cajus Cassius Longinus, den ijverigste der zaamgezworenen tegen Caesar. Hij was omstreeks het jaar 55 vóór Chr. quaestor van M. Crassus in Syrië en streed hier voorspoedig tegen de Parthen. Te Rome teruggekeerd, ontsnapte hij door de toenmalige woelingen aan eene aanklagt wegens geldafpersing, voegde zich in 49 als volkstribuun bij de aristocraten, werd door Pompéjus benoemd tot bevelhebber der vloot en bragt bij Sicilië aan de schepen van Caesar de nederlaag toe. Na den beslissenden slag bij Pharsalus bragt hij zijne oorlogsbodems naar de Hellespont, waar hij de vloot van Caesar ontmoette en zich, hoewel grooter scheepsmagt bezittende, in de verwarring van het oogenblik overgaf.

Caesar benoemde hem tot legatus. Gedurende den Alexandrijnschen oorlog legde hij met Cicero zich toe op de beoefening der wetenschap; in 44 werd hij praetor tegelijk met M. Brutus en zou het volgende jaar met het bestuur over Syrië worden belast. Toen echter Brutus, die jonger was dan hij, den voorrang verkreeg, smeedde hij het plan eener zamenzwering tegen den Dictator, waaraan ook Brutus deel nam. Na het vermoorden van Caesar was hij degene, die in het raadhuis uitriep „Het monster is gevallen!” Ten onregte had hij echter op den bijval van den Senaat en van het volk gerekend; hij moest met de andere zaamgezworenen Rome verlaten, en hij en Brutus verloren de wingewesten Syrië en Macedonië, -waarover zij naar de bepaling van Caesar als proconsuls zouden gebieden.

Volgens een senaatsbesluit ontvingen zij den last, om op Sicilië en in Azië koren te koopen, doch Cassius wees dien van de hand en verliet Italië met Brutus, om volgens hunne bewering de eendragt in den Staat niet te verstoren. Zij begaven zich naar genoemde wingewesten, en Cassius verkreeg in Syrië, hetwelk aan Dolabella was toegewezen, zoo grooten aanhang, dat de Senaat hem het ambt van proconsul toekende.

Het nieuwe Driemanschap te Rome drong hem, om een bondgenootschap met Brutus te sluiten. Zij versterkten hunne magt, plunderden Lycië en Rhodus en lieten zich in 42 te Sardes door de legioenen als imperatores begroeten, waarna zij met deze en met 20000 ruiters naar Philippi in Macedonië trokken. Weldra stonden Antonius en Octavianus met eene bijna evenzoo groote magt tegen hen over. Brutus en Cassius vermeden den slag en zochten hunne tegenstanders door gebrek in ongelegenheid te brengen, doch een aanval van Antonius in den rug van Cassius leidde tot een algemeenen strijd. Cassius werd uit zijne verschanste stelling gedrongen en op de vlugt gejaagd, terwijl Brutus de legerafdeeling van Octavianus aan het wijken bragt. De overwinnaars maakten echter geen gebruik van hunnen voorspoed, zoodat de slag onbeslist bleef.

Cassius echter, onbekend met den waren stand van zaken en door een valsch gerucht van den dood van Brutus tot vertwijfeling gebragt, deed zich door een vrijgelaten slaaf om het leven brengen. Bruins beweende zijn rampspoedigen vriend als den „laatsten Romein” en deed hem te Thasus ter aarde bestellen. — Cassius had de wegzinkende vrijheid te Rome niet kunnen redden, schoon hij de overige zaamgezworenen in schranderheid, moed en volharding overtrof. Als bevelhebber had hij zich grooten roem verworven, en terwijl hij zelf matig leefde, handhaafde hij met gestrengheid de krijgstucht. Zeer is het te betreuren, dat eer- en hebzucht zulk een man tot schennis van wet en pligt vervoerden.

Lucius Cassius Longinus, een broeder van den voorgaande en zijn tegenstander in den burgeroorlog. Hij ging als legatus van Caesar in 48 vóór Chr. naar Thessalië, om zich op de hoogte te stellen der versterkingen van Pompéjus, en vóór den slag bij Pharsalus naar het zuiden van Griekenland, om er de vijandelijke bezetting te verdrijven. Hoewel hij in 44 als volkstribuun een tegenstander was van Anionius, behoorde hij niet tot de zaamgezworenen, doch moest na de verzoening van Antonius en Ociavianus naar Azië de wijk nemen. Na den slag van Philippi ontving hij echter vergiffenis van Antonius.

Quintus Cassius Longinus, een zoon van den voorgaande. Hij ging als quaestor van Pompéjus (54 vóór Chr.) naar Spanje en maakte zich aldaar zeer gehaat door zijne hardvochtigheid en hebzucht. In 49 stond hij als volkstribuun aan de zijde van Caesar en bewees hem goede diensten. Later begaf hij zich met dezen naar Spanje, werd er stadhouder en maakte zich aan zulke verregaande afpersingen schuldig, dat er eene zamenzwering tegen hem gesmeed werd. Deze mislukte, en Cassius nam wraak door nieuwe geweldenarij. Tengevolge van een soldaten-oproer onder den quaestor Marcellus zag hij zich met 2 trouw gebleven legioenen in de bergvesting Ulia opgesloten. Hij verkreeg echter vrijen aftogt en scheepte zich in met zijne schutters, doch kwam bij eene schipbreuk aan den mond der Iberus (Ebro) om het leven.

Cassius Barmensis, alzoo genoemd naar zijne geboorteplaats Parma. Hij, schoon een tegenstander van Caesar, ontving vergiffenis van dezen, doch behoorde evenwel tot zijne moordenaars. In 43 vóór Chr. voerde hij bevel over eene afdeeling der vloot, bestemd om Cajus Cassius in Syrië tegen Dolabella te ondersteunen. Toen hij echter berigt ontving van den rampspoedigen slag bij Philippi, begaf hij zich naar Sicilië, voegde zich bij Sextus Pompéjus, vergezelde dezen naar Azië en liep over tot Antonius. Na den slag bij Actium nam hij de vlugt naar Athene en werd aldaar, op bevel van Octavianus, door Q. Varus gedood (31 vóór Chr.).

Hij had zich ook als dichter bekend gemaakt. Cassius Chaeréa, den moordenaar van Caligula. Hij werd op last van Claudius ter dood gebragt. Cajus Cassius Longinus, een uitstekend regtsgeleerde en onder de regéring van Claudius stadhouder in Syrië (50 na Chr). Hij vergezelde Mithridates, door de Parthen tot Koning gekozen, in zijn rijk, stond later te Rome in hoog aanzien, en werd door Nero uit de stad verbannen, doch door Vespasianus teruggeroepen.

Van een ander geslacht waren:

Avidius Cassius, een troonoverweldiger in de dagen van Marcus Aurelius. Hij was een Syriër van afkomst, en hoewel hij tot de partij der republikeinen behoorde, hield de Keizer hem toch als een uitstekenden veldheer in eere. Hij bewaarde dien roem in onderscheidene veldtogten en onderhield eene gestrenge krijgstucht. Toen hij zich later, volgens sommigen op aandringen van keizerin Faustína, die hem hare hand had toegezegd, zoodra Marcus Aurelius gestorven zou zijn, in Syrië tot Keizer liet uitroepen en in korten tijd Azië aan deze zijde van den Taurus in bezit nam, verklaarde de Senaat hem een vijand des Vaderlands, en reeds maakte de Keizer zich gereed, om een veldtogt tegen hem te openen, toen deze overweldiger na een bewind van 3 maanden door den centurio Antonius werd omgebragt.

Titus Cassius Severus, een Romeinsch redenaar uit den tijd van Augustus en Tïbérius. Wegens zijne bijtende redevoeringen werd hij door Augustus naar Creta verbannen, en door Tibérius, onder verbeurd-verklaring zijner goederen, naar het eiland Seriphus, waar hij 20 jaren vertoefde en zijn ellendig leven eindigde.