Cherub, in het meervoud Cherubim, is eene symbolische figuur uit het Oude Testament en wordt voorgesteld als een gevleugeld wezen met een menschelijk gelaat. Het is de vertegenwoordiger van den magtigen Jehova en komt het eerst voor in het scheppingsverhaal als geplaatst met een vlammend zwaard aan den ingang van Eden’s hof.
In het „heilige der heiligen” van den Tabernakel en later van den Tempel bevonden zich boven de Ark des Verbonds 2 met goud overtogene Cherubijn van olijvenhout en men meende, dat Jehova daarboven zetelde en vandaar zijne openbaringen aan den hoogepriester mededeelde.
Fantastisch vooral zijn de cherubijn in de visioenen van den profeet Ezéchiël: zij verschijnen op den storm uit het noorden in een vurigen gloed en gelijken op menschen, maar ieder van hen heeft 4 aangezigten, namelijk van een mensch, van een leeuw, van een stier en van een adelaar, en 4 vleugels, 2 om te vliegen en 2 om het ligchaam te bedekken. Onder die vleugelen hebben zij een groot aantal handen, zij zweven heen en weder met de snelheid van den bliksem, en op hunne vleugelen rust de wagentroon van Jehova, blinkende als saffier en door een regenboog overwelfd. Ook de raderen zijn van vonkelend gesteente en, even als het ligchaam en de vleugels der cherubijn, met tallooze oogen bezaaid.
— Desgelijks in de Openbaring vindt men gewag gemaakt van 4 dieren, welke nevens den troon van God staan; ook deze zijn met oogen bedekt, doch van 6 vleugels voorzien en dezelfde als die in het visioen van Ezéchiël. Deze dieren zijn vervolgens de attributen geworden der 4 evangelisten. Josephus noemt de cherubim gevleugelde dieren, en Philo beschouwt ze als zinnebeelden der eigenschappen van het Opperwezen. De dichters van nieuweren tijd gebruiken het woord cherub, wanneer zij een engel van hoogen rang willen aanduiden, of ook wanneer zij naar eene tegenstelling zoeken voor worm.