Chenopodium of ganzevoet is het voornaamste plantengeslacht uit de familie der Chenopodiaceën. Het omvat kruiden met afwisselende, gesteelde bladeren en kleine, in hoofdjes, aren, bijschermen enz. gerangschikte bloemen. Deze laatste zijn òf tweeslachtig òf gemengd twee- en eenslachtig en bezitten een 5-deelig bloemdek, dat later in verdroogden toestand de kleine, vleezige, éénzadige vrucht omhult.
De soorten komen ook in ons Vaderland in grooten getale voor. Daartoe behooren de gladzadige ganzevoet (C. album L.) met witbestoven, eironde, grofgetande bladeren en regtstandig getakte bloemtrossen, — de veelzadige ganzevoet (C. polyspermum L.) met gaafrandige, eironde, stompe bladeren en gegaffelde bijschermen, — de stinkende ganzevoet (C. foetidum) met liggenden stengel en ruitvormig-eironde, grijs-bestoven bladeren, die naar bedorven haring rieken, — en de algoede ganzevoet (C. bonus Henricus L.) met 3-hoekig-spiesvormige, gaafrandige bladeren en gedrongene, zamengestelde aren.
De rijst-melde (C. Quinoa L.) wordt in het Andesgebergte van Chili als graan verbouwd, en hare korrels, die veel meel bevatten, kunnen als gierst worden gegeten. C. anthelminthicum L., in Pennsylvanië groeijende, wordt aldaar tegen de wormen gebruikt, terwijl men onzen inheemschen stinkenden ganzevoet voorschreef tegen hysterie, en algoeden ganzevoet tegen huid-uitslag en tot zuivering van wonden.
Eindelijk vermelden wij nog C. ambrosioïdes L., die in Curaçao als wormkruid en in Mexico als thee gebruikt wordt, en C. leucospermum Schrad. of witzadigen ganzevoet, waarvan in Peru het zaad als rijst en het blad als groente gegeten wordt. Alexander von Humboldt heeft het verbouwen daarvan in Europa, aanbevolen en aldaar genomene proeven zijn niet kwalijk geslaagd.