Onder dezen naam vermelden wij:
Jean Jacques Champollion Figeac, een beroemd Fransch oudheidkenner, geboren te Figeac in het departement Lot, en na de voleindiging zijner studiën bibliothecaris en vervolgens hoogleeraar in de Grieksche taal te Grenoble. In 1828 zag hij zich als conservator der handschriften geplaatst aan de Koninklijke Bibliotheek te Parijs, en in 1849 werd hem het bestuur opgedragen over de boekerij te Fontainebleau.
Tot zijne belangrijkste geschriften behooren: „Antiquités de Grenoble (1804)”, — „Annales des Lagides (1819, 2 dln)”, — „Traité élémentaire d’archéologie (1843, 2 dln)”, — „Lettre sur l’inscription du temple de Denderah (1806)”, — „Notice d’un manuscrit latin, intitulé: Albani belli libri V (1807)”, — terwijl hij uitgaven leverde van „Les tournois du Roi René (1826)”, — en van „Chartes latines sur papyrus du 6me Siècle (1837)”. Voor het prachtwerk van Silvestre, getiteld: „Paléographie universelle (1839)”, bezorgde hij met zijn zoon Aimé den tekst. Voorts deed hij „Lettres des rois, reines et autres personnages des cours de France et d’Angleterre (1840, 2 dln)”, — „Documents historiques, tirés de la bibliothèque royale (1842)”, — „Le palais de Fontainebleau, ses origines, son histoire artistique et politique (1867, 2 dln)”, — en „Documents paléographiques relatifs à l’histoire des beaux arts et des belles lettres pendant le moyen-âge (1867)” in het licht verschijnen. Hij overleed op den 9den Mei 1867.
Aimé Champollion-Figeac, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Grenoble in 1806, bekleedde de betrekking van amanuensis zijns vaders aan de bibliotheek en maakte zich verdienstelijk door de uitgave van vele belangrijke geschiedbronnen, zooals de „Mémoires” van Pièrre de l’Estoile (1837, 2dln), van Brienne, van Montresor-Fontrailles, van La Châtre, van Turenne en den hertog van York, van François de Lorraine en Antoine Dupuget enz. Voorts schreef hij: „Le cardinal de Retz après la Fronde (1843)”, — „Louis et Charles, ducs d’Orléans (1844, 6 dln)” — en „Captivité du roi François I (1847)”.
Jean François Champollion-Figeac, een broeder van Jean Jacques. Deze scherpzinnige onderzoeker der Egyptische oudheden werd geboren te Figeac den 23sten December 1791, studeerde te Parijs in de Oostersche talen en werd in 1816 hoogleeraar in de geschiedenis aan de académie te Grenoble. Door zijn geschrift „Egypte sous les Pharaons (1814, 3 dln)” verwierf hij reeds grooten roem, doch hij werd wegens zijn ijver voor Napoleon I door de Bourbons in ballingschap verwezen. Toen hij later vergiffenis verkreeg, woonde hij eerst als privaatdocent te Parijs en werd ten gevolge zijner nasporingen omtrent de hiëroglyphen door den Koning belast met de taak, om van 1824 tot 1826 in Italië en vervolgens, toen hij tot directeur van het Egyptisch Muséum was benoemd, van 1828 tot 1830 in Egypte te reizen, waarna hij in 1831 den Egyptischen leerstoel verkreeg aan het Collége de France. Het was hem niet vergund, zelf zijne rijke verzameling te rangschikken, daar hij reeds den 4den Maart 1832 overleed. Hij schreef voorts: „Lettre à M. Dacier, rélative à l’alphabet des hiéroglyphes phonétiques (1822)”, — „Précis du système hiéroglyphique des anciens Egyptiens (1824)”, — „Panthéon égyptien (1828)”, — „Lettres à M. le duc de Blacas rélative au musée royal égyptien de Paris (1824—1826, 2 dln)”, — terwijl na zijn dood nog in het licht verschenen: „Lettres écrites d’Egypte et de Nubie (1833)”, — Grammaire égyptienne (1838-1841, 3 dln)”, — en „Monuments d’Egypte et de la Nubie etc. (1840, 1841, 6 dln)”. Zie ook onder Hiëroglyphen.