Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Chamisso

betekenis & definitie

Adelbert von Chamisso of eigenlijk Louis Charles Adelaïde de Chamisso de Boncourt, een uitstekend Duitsch lierdichter en natuurkenner, werd geboren den 27sten Januarij 1781 op het kasteel Boncourt in Champagne, nam in 1790 met zijne ouders de wijk naar den vreemde en kwam na het verduren van vele rampen eindelijk te Berlijn, waar hij in 1796 edelknaap werd der gemalin van Friedrich Wilhelm II en zich in 1798 onder diens opvolger geplaatst zag bij een infanterie-regiment aldaar. Zijne neiging tot de dichtkunst bragt hem in betrekking met Varnhagen von Ense, Franz Theremin, Hitzig en anderen, met wie hij een jaarboekje uitgaf. Met ijver wijdde hij zich voorts aan de studie der Grieksche schrijvers en der natuurkundige wetenschap.

Bij de overgave van Hameln aan de Franschen had hij geenerlei deel aan het verraad van den Pruissischen commandant. Toch nam hij zijn ontslag en begaf zich naar zijn vaderland terug met het vooruitzigt op eene hoogleeraarsbetrekking te Napoleonville. Dat vooruitzigt werd verijdeld, doch hij leerde mevrouw de Stael kennen en bepaalde zich vervolgens hoofdzakelijk tot de botanie. In het najaar van 1812 keerde hij terug naar Berlijn, waar hij aan de académie zijne studie voortzette, doch bij het uitbarsten van den bevrijdingsoorlog gevoelde hij zich in zulk een onaangenamen toestand tusschen zijne vrienden en zijn vaderland, dat hij gaarne de gelegenheid aangreep, om met de Russische brik „Rurik”, onder het bevel van kapitein von Kotzebue, als natuuronderzoeker eene reis rondom de wereld te ondernemen. Het geheele reisgezelschap stelde echter zeer weinig belang in natuurkundige waarnemingen, en de berigten van Chamisso werden in het dagboek van den kapitein zoo gebrekkig vermeld, dat hij moeite had, om zijne eer te handhaven. In October 1818 keerde hij terug naar Berlijn en werd er custos bij het Koninklijk Botanisch Instituut, alsmede lid der Académie van Wetenschappen. In 1825 begaf hij zich wegens familiezaken naar Frankrijk. Eene in 1831 verwaarloosde verkoudheid bezorgde hem eene chronische bronchitis, die hem den 21sten Augustus 1838 deed bezwijken.

Hij schreef: „De animalibus quibusdam e classe vermium Linnaei (1819)”, — „Uebersicht der in Norddeutschland vorkommenden nützlichsten und schädlichsten Gewächse u. s. w. (1827)”, — „Bemerkungen und Ansichten auf einer Entdeckungsreise unter Kotzebue (1827)”, — „Beschreibung einer Reise um die Welt”, — en „Ueber die hawaïsche Sprache (1837)." Van zijne gedichten verschenen vele in den „Musenalmanach”, dien hij met Varnhagen stichtte en vervolgens met Gustav Schwab redigeerde, en van zijn verzamelde gedichten verscheen in 1850 de 11de uitgave. Beroemd is vooral zijn „Peter Schlemihl” of de geschiedenis van een man, die zijne schaduw verloren had, wel wat eene schildering van zijn eigen onrustigen toestand; het is bijkans in alle beschaafde talen overgezet, en in 1861 verscheen van dat werk eene 7de uitgave. Ook maakte hij zich zeer verdienstelijk door met Gaudy eene vertaling te leveren der fraaiste liederen van Béranger. Zelfs bij het gebruik van eene vreemde versmaat wist hij aan zijne gedichten een echt Duitsch karakter te geven. Waait ons uit zijne balladen en legenden een geest van somberheid te gemoet, in andere gedichten huldigt hij de muze der opgeruimdheid en jokkernij. Hij onderscheidde zich door kinderlijke eenvoudigheid, door een warm gevoel van vriendschap en door eene gewijde geestdrift voor al wat schoon is en goed.

< >