Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Cevennes (De)

betekenis & definitie

De Cevennes, weleer Cebenna, Gebenna en Cemmenus Mons geheeten, vormen eene groote bergketen in het zuiden van Frankrijk. Op den regteroever van de Rhône strekt zij zich van het Canal du Midi (Zuider-Kanaal) in eene noordoostelijke rigting uit tot aan den Mont-Pilat met eene lengte van 40 geogr. mijlen en beslaat het zuidelijk gedeelte van het hoogland van Frankrijk. In Frankrijk zelf is de naam van Cevennes voor die geheele bergketen niet in zwang; men noemt er de gebergten van Charolais, Forez en Auvergne de Noordelijke Cevennes.

De Cevennes vormen de waterscheiding tusschen den Atlantischen Oceaan en de Middellandsche zee. Van de rivieren, die er ontspringen, vloeijen de Loire, de Allier, de Lot, de Aveyron, de Tarn met hare zijrivieren en de Agout naar den eerste, en de Doux, de Erieux, de Ardèche, de Gard, de Herault, de Vidourle en de Orb, naar de laatste. De geheele bergketen vervalt in eenige deelen, die wederom hunne uitloopers uitzenden. Het noordelijkst gedeelte bestaat uit de bergen van Vivarais, die van den Mont-Pilat zich zuidwestwaarts uitstrekken tot aan de Loire (13½ geogr. mijl). Hunne gemiddelde hoogte bedraagt 1200 Ned. el, doch hunne hoogste toppen zijn de helft hooger, zooals de Mont-Mérenc; die gevaarten zijn veelal van vulkanischen aard en omgeven door diepe kloven en kale rotswanden, terwijl alleen aan haar voet wouden en weiden elkander afwisselen. Verder zuidwestwaarts verheffen zich de bergen van Gevaudan met eene gemiddelde hoogte van 1400 Ned. el en met het granietgevaarte La Lozère, dat zich in den Pic Crucinas verheft ter hoogte van 1700 Ned. el.

Nog verder zuidwestwaarts draagt de hoofdketen der Cevennes den naam van Garrigues-bergen, en deze strekken zich uit van den Laigonat tot aan de bronnen der Orb (6½ geogr. mijl). Eene voortzetting daarvan, loopende van de bronnen der Orb tot die der Agout, vormt over een afstand van 3½ geogr. mijl de bergen der Orb, en hierop volgen tot aan de bronnen der Jaur met eene lengte van 6 geogr. mijl en eene gemiddelde hoogte van 1100 Ned. el de Espinous-bergen, uit eene overgangsvorming bestaande, — en eindelijk de Montagnes Noires, waarmede deze bergketen het Canal du Midi bereikt. Zij heeft naar de zijde van het Rhóne-dal eene steile helling en bevat dientengevolge in de omstreken van Nîmes, Montpellier, Alais enz. diepe, drooge dalen, die zelden door regenbuijen worden verkwikt, terwijl de zon er verschroeijend op de rotsen schijnt. Aan de andere zijde der bergketen is de helling flaauwer, de regen overvloediger, maar ook de warmte geringer, zoodat de sneeuw er ter hoogte van 1500 Ned. el wel eens 6 of 7 maanden blijft liggen. Hier vindt men vooral wouden, weiden en bouwlanden, terwijl de oostzijde met wijn- en olijfgaarden, moerbeziën en kastanjeboomen is bedekt.

Omtrent de vervolgingen, waaraan de bewoners der Cevennes ter zake van de godsdienst hebben blootgestaan, raadplege men het artikel Camisards.

< >