Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Cauchois-Lemaire

betekenis & definitie

Cauchois-Lemaire (Louis Augustin François), een Fransch dagbladschrijver, werd geboren te Parijs den 28sten Augustus 1789, studeerde aldaar, wijdde zich aan het onderwijs en vormde vervolgens met Joug, Mienne, Harel enz. de redactie van den „Nain jaune”, een stekelig blad, hetwelk spoedig verboden werd, zoodat Cauchois-Lemaire, van geldelijke hulpmiddelen beroofd, het land verlaten moest. Hij vestigde zich te Brussel en deed er met Guyot den „Nain Jaune réfugié” in liet licht verschijnen waaraan hij vervolgens den naam gaf van „Le vrai libéral”. De Fransche regéring deed geruimen tijd vruchteloos al het mogelijke, om de uitgave van dit blad te beletten en het gelukte haar eindelijk, het Nederlandsehe bewind tot verwijdering van Cauchois-Lemaire te bewegen. Nu ging hij naar 's Hage en schreef er zijn „Appel à l’opinion publique et aux Etats-Généraux en faveur de proscrits français (1817)”, eene klagt over schennis van het volkenregt, die in de Nederlandsche Kamers wel aanleiding gaf tot levendige woordenwisselingen, maar niet tot een gewenscht besluit ten gunste van den schrijver.

Ten tijde van het ministerie Decazes keerde hij terug naar Parijs, werkte er mede aan onderscheidene staatkundige dagbladen en schreef een aantal brochures, van welke de „Lettre au duc d'Orléans sur la crise actuelle (1827)”, waarin hij dien hertog aanspoorde om zich aan het hoofd der oppositie te plaatsen, het meeste opzien baarde en hem eene gevangenisstraf van 15 maanden benevens eene zware geldboete op den hals haalde. Zijne opstellen uit dien tijd zijn vooral te vinden in den „Constitutionnel” en den „Mercure du 19ième siècle”, on eene bloemlezing uit zijne vlugschriften in zijne „Opuscules (1820)” en in zijne „Lettres politiques, religieuses et historiques (1828—1832, 2 dln)”. In 1830 schreef hij met Châtelain, redacteur van den „Counter français”, Carrel, Thiers enz., het protest der dagbladschrijvers tegen de Julijordonnantiën. Na de revolutie bleef hij, in weerwil van onderscheidene aanbiedingen, als dagbladschrijver werkzaam tot aan 1838, aanvaardde toen eene ondergeschikte betrekking bij het archief en wijdde zich aan historische studiën. Eene vrucht daarvan was zijne „Histoire de la révolution de Juillet (1842)”.

< >