Catechetiek is eigenlijk die methode van onderwijs, welke den leerling datgene doet nazeggen, wat de leermeester voorzegt. Later gaf men dien naam aan een onderrigt in vragen en antwoorden, vooral omtrent de waarheden van de godsdienst.
Men verdeelt de catechetiek in formeele en materiële: de eerste maakt ons bekend met de vragende (erotematische) manier van onderwijs in tegenstelling met de zoodanige, welke het onderrigt in eene onafgebrokene rede mededeelt (de acroamatische), en de tweede strekt zich uit over de toepassing der catechetische leerwijze op bepaalde wetenschappen, inzonderheid op zulke, die uitsluitend de inspanning van het denkvermogen vereischen. Daar hiertoe vooral het godsdienstonderwijs behoort, splitst men haar in algemeene catechetiek, welke een onderdeel is der paedagogiek (opvoedkunde), en in bijzondere, welke voor het onderwijs in de godsdienst te pas komt.
Het denkbeeld, dat men daarbij onderrigt geeft door middel van vragen en antwoorden, is er in de eerste eeuwen der Christelijke Kerk niet in opgesloten; ook in den Bijbel wordt dat woord van het onderwijs der Christenen in de leer van Jezus gebruikt. Zelfs in het geschrift van Augustinus „De catechisandis rudibus” is er geen sprake van, hoe men de jeugd onderwijzen zal, maar hen, die tot het Christendom wenschen toe te treden.
Karel de Groote vorderde van de geestelijken, dat zij zorg zouden dragen, om de Apostolische geloofsbelijdenis en het Onze Vader in het geheugen te prenten van de leerlingen, en men vindt reeds meermalen melding van „Institutio catechetiea, Catechismus” enz. Vooral beijverde zich Hrabanus Maurus (✝ 856), aartsbisschop van Mainz, om het catechetisch onderwijs in te voeren en leeraars voor het volk te vormen. In de middeleeuwen waren vooral de Waldenzen en Hiéronymianen sterk gesteld op een goed catechétisch onderwijs, daar het voor hen van belang was, dat ieder lid der gemeente rekenschap wist te geven van zijn geloof.
In de R. Katholieke Kerk was zulks minder noodig wegens de instelling der biecht, omdat daarbij niet alleen de kennis wordt gevorderd van bepaalde formulieren, maar de priester ook vragen doet, waardoor het leven in verband wordt gebragt met de voornaamste voorschriften van het Christendom. Van eene catechetiek als kunstmatigen leervorm is evenwel in de middeleeuwen nog geen sprake, zelfs niet in de verhandeling van Gerson „De parvulis ad Christum trahendis.” Eerst de tijd der Hervorming regelde het catechétisch onderwijs
en leverde een aantal catechétische leerboekjes (zie Catechismus).
De eisch van Luther, dat de catechese eene vrije ontwikkeling der leerstof van den catechismus moest wezen, werd echter kwalijk begrepen, en gewoonlijk bepaalde men zich tot het van buiten leeren van de regtzinnige leerstellingen, zoodat de catechismus den vorm ontving van eene populaire dogmatiek. Zelfs het geschrift van Trotzendorf „Methodus doctrinae catechetica (1565, 1603)” bemoeit zich niet met den leervorm, en het schijnt, dat de theorie der catechetiek het eerst ontwikkeld is door Valentin Andreä in zijn „Theophilus." Later hebben zich in Duitschland Spener, Franke, Rambach, Seidel, Mosheim enz. jegens de catechetiek verdienstelijk gemaakt, en in onze eeuw heeft het aantal werken over catechetiek in de Protestantsche landen een aanmerkeljjken omvang verkregen.