Castro. Onder dezen naam vermelden wij:
Inez de Castro, de rampspoedige gemalin van prins Pedro van Portugal. Zij heeft in hare lotgevallen eene rijke stof geleverd voor de beoefenaars der tragische kunst.
Haar vader Pedro Fernandez de Castro had haar aan het hof gebragt van Constantia, de gemalin van dom Pedro, waar deze haar ontmoette en zoodanig door haar bekoord werd, dat hij na het overlijden zijner echtgenoote een geheim huwelijk met haar sloot (1345). In stille afzondering in het klooster van St. Clara gaven zij zich aan de zoetste droombeelden over, toen de benijders van Inez het geheim aan den Koning verrieden. Dom Pedro werd door zijn vader ondervraagd, waagde het niet, de waarheid te belijden, maar was ook geenszins tot een ander huwelijk te bewegen.
Nu besloot men in den raad des Konings, dat Inez moest worden omgebragt. De Vorst zelf snelde gedurende Pedro's afwezigheid naar het klooster (1355), maar was zóó geroerd door het aanschouwen der schoone Inez, die zich met hare kinderen aan zijne voeten wierp, om zijne vergiffenis te verwerven, dat hij geen moed had, om gemeld besluit ten uitvoer te doen brengen. Naauwlijks echter was hjj van de eerste aandoening bekomen, toen zijne raadslieden hem tot andere inzigten bragten, en binnen een uur bezweek Inez voor de dolken der moordenaars. Dom Pedro, woedend van smart en wraakzucht, kwam in opstand tegen zijn vader, doch de Koningin, bijgestaan, door den aartsbisschop van Braga, wist de beide mannen te verzoenen.
Twee jaren later stierf Alfonsus IV, en reeds vóór zijn dood waren de mannen, die zich aan het vermoorden van Inez hadden schuldig gemaakt, op zijn raad naar Castilië geweken, om aldaar veiligheid te zoeken. Hier heerschte in die dagen Pedro de Wreede, en vele edelen hadden wegens zijne gruwelen het land verlaten, om zich in Portugal te vestigen. Dom Pedro stelde hem voor, om hen uit te wisselen tegen de moordenaars van Inez.
Dit geschiedde: twee van hen, Pedro Coélho en Alvaro Gonzalvez, kwamen in 1360 in de magt van den wreker, terwijl de derde, Diégo Lopez Pacheco, den tijd had waargenomen, om naar Aragon te vlugten. Nu was voor de eerstgenoemde 2 het uur der vergelding geslagen; zij werden in tegenwoordigheid des Konings op de vreeselijkste wijze gefolterd en gedood, hunne lijken verbrand, en de asch verstrooid.
Twee jaar later riep de Koning de aanzienlijken des Rijks te Castanheda bijeen en verklaarde met een plegtigen eed, dat hij na den dood van Constantia met verlof van den Paus met Inez een wettig huwelijk had aangegaan te Braganza en wél in tegenwoordigheid van den aartsbisschop van Guarda en van een ambtenaar van het Hof, Stephan Lolato genaamd. Daarna liet hij het lijk van Inez uit het graf nemen, in een vorstelijk gewaad op den troon plaatsen en daaraan door de aanwezige grooten de hulde bewijzen, die haar als wettige vorstin toekwam. Toen werd het stoffelijk overschot der ongelukkige op een lijkwagen naar Alcobaza gebragt; de Koning en zijn gevolg vergezelden te voet den plegtigen optogt, en boven haar graf verrees een prachtig gedenkteeken van wit marmer.
Deze gebeurtenissen zijn door Camoens in zijne „Lusiados” vereeuwigd, en vele dichters — ook onze Feith — hebben daaraan de stof voor een treurspel ontleend.
Joao de Castro, een dapper Portugeesch veldheer en zeeman, geboren te Lissabon den 7den Februarij 1500, in een tijd, toen de ondernemingsgeest zich in Portugal op eene krachtige wijze ontwikkelde. Nadat hij van Pedro Nunez een grondig onderwijs in de wiskunde ontvangen had, nam hij deel aan een veldtogt naar Tanger tegen de Mooren en volgde later keizer Karel V naar Tunis.
In 1540 bezocht hij de Roode Zee, en van zijne beschrijving daarvan zijn fragmenten bewaard gebleven en ook in het Latijn, Fransch en Nederlandsch vertaald. In 1545 ging hij als stadhouder naar Oost-Indië, waar hij grooten roem verwierf door de verdediging van Diu tegen de Mohammedanen. Hij overleed te Ormoez den 6sten Junij 1548. Men prijst de belangrijkheid der brieven, door hem aan den Koning geschreven en berustende op de bibliotheek te Lissabon.