Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Cassia

betekenis & definitie

Cassia L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Vlinderbloemigen (Papilionaceën) en uit de groep der Caesalpinieën; het onderscheidt zich door een 5-bladigen, eenigzins ongelijk afvallenden kelk, 5 ongelijke bloembladen, van welke de beide onderste de grootste en meest naar buiten staande zijn, 10 ongelijke meeldraden, van welke de onderste 3 zijwaarts gebogen, de 4 middelste korter en regt en de 3 bovenste het kortst zijn, door een gesteeld vruchtbeginsel en verschillend gevormde peulen. Het omvat kruiden, heesters en boomen met enkelvoudige gevinde bladeren en in aren geplaatste bloemen, en daaronder zijn vele geneeskrachtige gewassen en sierplanten. Van de soorten noemen wij C. absus L., een zomergewas in Egypte en op Ceylon met rood-geaderde bloemen, in trossen verzameld, en glinsterend donkerbruin zaad, hetwelk onder den naam van Semen Cismae s. Cassiae absus tegen de Egyptische oogontsteking gebruikt wordt, — C. acutifolia Dec., een heester, in Egypte en Gelukkig Arabië groeijende, wiens bladeren op dezelfde wijze als senne-bladeren te pas komen, — C. alata L. een hoogen heester met gevleugelde peulen, wiens bladeren en bloemen tegen schurft en andere huiduitslagen worden voorgeschreven, — C. fistula L. een hoogen boom, wiens hout op dat van den mahagonij-boom gelijkt en wiens vruchtenmoes (Pulpa Cassiae) tot purgeermiddel dient, terwijl zijne peul in West-Indië den naam van trommelstok draagt — de C. sennae L., die de bekende senne-bladen levert, - de C. occidentalis L., wier wortel op de Caraïbische eilanden steeds de verblijfplaats is van de zwarte brandmier, zoodat men dien met uitstekend gevolg op plaatsen brengt, die door de lastige wandluizen verontreinigd zijn, — en C. umbellata Reichb., eene fraaije sierplant, waarvan wij eene afbeelding geven op ¼ de natuurlijke grootte, om van veel andere soorten niet te spreken.

Voorts vermelden wij nog onder dezen naam:

Cassia caryophyllata, een bast, die in 2 soorten in den handel komt, namelijk de lange of echte (7 Ned. palm lang) in kaneelbruine rollen, glad en aan de buitenzijde nog vaak met eene grijze opperhuid bedekt, 4% aetherische olie, 9—10% harde hars, 8—9% weeke hars, 8% looistof, 10% gom met 56—60% houtvezels bevattende en afkomstig van Cieypelliiwi caryophyllatmn Nees, — en de onechte, bestaande uit korte dunne stukjes, die evenzoo van kleur zijn als de eerste soort, doch afkomstig van Syzygium caryophyllaceum Gaertn. Ook buiten’s lands worden beide soorten niet langer als geneesmiddelen, maar de echte alleen als specerij gebruikt.

Cassia cinnamomea of de bast van eene soort van kaneelboom (Cinnamomum aromaticum Nees). Die bast is wat dikker dan de echte kaneel, geheel of half zamengerold en donker kaneelbruin, ook met gele vlekken. Hij riekt en smaakt naar kaneel, maar kan niet tot zulk een fijn poeder gewreven worden. Deze kaneel- cassia komt uit Canton en wordt, vooral wegens hare mindere kostbaarheid, in plaats van echte kaneel veel gebruikt. Men destilleert er ook eene olie uit, welke aanvankelijk witter is dan kaneel-olie, maar later geelachtig wordt.

Cassia lignea (C. malabarica s. glutinosa), den bast van de takken van den Malabaarschen kaneelboom (Laurus Cassia L.), waarschijnlijk eene verscheidenheid van Cinnamonium Zeylanicum. Hij komt in den handel in heel of half opgerolde buizen van donkerbruine kleur en met een kaneelachtigen, eenigzins zamentrekkenden smaak. Bij destillatie levert hij een melkachtig vocht, maar geene olie, omdat de aethérische stof te zeer is ingehuld in slijm. Men geeft den naam van hout-cassia ten onregte ook wel aan kaneel-cassia, waaraan door destillatie de olie ontnomen is.

< >