Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Carneval

betekenis & definitie

Carneval, volgens sommigen van caro (vleesch) en vale (vaarwel), volgens anderen van caro en aval (verwijdering) of avallare (verminderen), heet oorspronkelijk het tijdperk van Drie Koningen (6 Januarij) tot aan Asch-woensdag, den aanvang van een vasten gedurende 40 dagen, hetwelk in Italië door tallooze uitspanningen verlevendigd werd. Later echter bepaalde men, dat dit tijdperk van 3 tot 8 dagen vóór Asch-woensdag zou plaats hebben. Het was niet vreemd, dat men zich door velerlei vermaken schadeloos zocht te stellen voor de ontberingen der toekomst.

Die vermaken zijn vermoedelijk voortgesproten uit de Heidensche lentefeesten — uit de Lupercalia en Bacchanalia der Romeinen en uit de Joelfeesten der noordelijke volkeren. Smullerijen en drinkgelagen vormden in de middeleeuwen de voornaamste bestanddeelen van den carneval.

De vermogenden maakten daarmede een begin op Driekoningendag en de lagere klassen bepaalden zich tot de week voor den vastentijd, waaraan zij den naam van „Malle week” gaven, terwijl de behoeftigen zich met een paar feestdagen vergenoegden. De geestelijken hadden naar Pauselijke verordening het voorregt, om den carneval 2 dagen vroeger te beginnen dan de leeken. Sommige dagen van dat tijdperk worden als de voornaamste feestdagen beschouwd. Het schenken van bloemruikers, het werpen met lekkernijen, het vermommen enz., dat alles is denkelijk aan de aloude Heidensche gebruiken ontleend. Italië is vooral het land van den carneval; in het bijzonder worden zijne feesten gevierd te Rome en te Venetië. Ook in sommige steden van Duitschland gaat die tijd geenszins zonder plegtigheden voorbij; deze worden bijvoorbeeld te München en te Düsseldorf geregeld door de kunstenaarsgenootschappen, doch te Keulen behooren zij tot het volksleven.