Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Camellia L.

betekenis & definitie

Camellia L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Ternströmiaceën (Theaceën). Het vormt bij Decandolle eene afzonderlijke groep — die der Camellieën, — alzoo genoemd naar den Jezuïet G.J. Camelli, die haar in 1639 op de Philippijnsche eilanden ontdekte. De kelk bestaat uit 5 tot 7 dakpanvormig op elkaâr gelegene bladen, de bloemkroon telt 5 tot 9 bladen, de meeldraden zijn aan de basis tot één of meer bundels zamengegroeid, de zaaddoos is houtig, 3-kleppig en 3-hokkig, en de 3 zaden zijn dik en aan de as der zaaddoos vastgehecht.

De Camellia is een heester, die op de theestruik gelijkt, in Japan, China en Oost-Indië groeit en zich door glanzige bladeren en fraaije bloemen onderscheidt, zoodat zij als sierplant zeer gezocht is. De prachtigste soort is C. japonica L. met eironde, min of meer spits uitloopende, lederachtige, altijd groene, glanzige, scherp-gezaagde bladeren, wier randen eenigzins omgebogen zijn, en met groote, roode, eindelingsche, ongesteelde bloemen. Zij bloeit in het vóór- en najaar, wordt in Japan voor hagen gebruikt en in China als sierplant gekweekt.

Ook in Europa is zij het sieraad der warme kassen, en zij wordt wel eens 4 of 5 Ned. el hoog, zoodat zij in den bloeitijd met hare talrijke bloemen een prachtig schouwspel aanbiedt. Van deze soort heeft men omstreeks een paar honderd verscheidenheden, tot welke de prachtige Camellia Pelagia behoort, van welke wij hierbij eene afbeelding geven op ⅓de der natuurlijke grootte. — De camellia’s zijn boschplanten en groeijen het best in een middelmatig zwaren grond, die veel blad-aarde benevens eenige dierlijke meststof bevat en met⅙de deel fijn kiezelzand kan vermengd worden.

Men moet het verplanten zooveel mogelijk vermijden, en dit dient, als het noodig is, te geschieden in het voorjaar. Van den tijd af, waarop zij nieuwe loten vormt, tot aan liet ontstaan der knoppen vereischt zij een ruime besproeijing, vooral ook der bladeren. Zij geeft de voorkeur aan eene schaduwrijke plaats, die enkel door de morgen- en avondzon beschenen wordt. Des zomers plaatst men haar in de open lucht en men bezorgt haar des winters een temperatuur van 5° tot 8° C. In woonvertrekken laat zij veelal de knoppen vallen, omdat er het verschil van warmte bij dag en bij nacht te groot is en omdat stof en damp eene nadeelige werking op haar hebben.

De beste plaats der camellia is tusschen dubbele ramen, waar men haar van buiten frissch- en van binnen warme lucht kan bezorgen. Men kan aan de camellia’s door ze te snoeijen verschillende vormen geven. De vermenigvuldiging geschiedt door stekken, door enten en door zaad. Tot stekken gebruikt men jonge loten, die men in Maart of Augustus in potten plaatst. In Engeland ent men veelal de dubbele camellia’s op de enkele.

Andere soorten van dit geslacht zijn C. Sasanqua Thunb., die kleiner en teerder is en in China en Japan groeit, waar men hare bladeren onder die der theestruik mengt en uit het zaad olie perst, — C. reticulata R. Br. met breede bladeren en groote bloemen, — C. Kissi Wall. met zeer welriekende bloemen, enz.

< >