Bruch (Max), een uitstekend Duitsch componist, werd geboren te Keulen den 6den Januarij 1838. Reeds vroeg toonde hij grooten aanleg voor de muziek. Nadat hij aanvankelijk van zijne moeder eenig onderwijs in het klavierspel ontvangen had, hield hij onder de leiding van Breidenstein te Bonn zich bezig met de harmonieleer, werd kweekeling van de Mozart-stichting te Frankfort, begaf zich naar Keulen, waar hij het onderwijs genoot van Hiller, Breuning en Reinecke, en vertoefde van 1857 tot 1858 te Leipzig.
Nadat hij nogmaals eenigen tijd te Keulen gewoond en eene reis door Duitschland en Frankrijk volbragt had, werd hij in 1865 muziek-directeur te Coblenz, in 1867 hof-kapelmeester te Sondershausen en begaf zich in 1870 naar Berlijn, waar hij een ambteloos kunstenaarsleven leidt. Hij behoort tot de voortreffelijkste toonzetters van den tegenwoordigen tijd, die in staat is, om de uitingen van zijn genie met al de hulpmiddelen der aangeleerde kunst te ondersteunen. Tot zijne beste werken behooren “Scenen aus der Frithiofssaga (1864)”, de opera “Loreley”, die in 1863 het eerst te Manheim en vervolgens in de voornaamste schouwburgen van Duitschland is opgevoerd, “Jubilate amen”, “Die Birken und die Erlen”, “Schön Ellen” met woorden van Geibel, “Salamis” met woorden van Lingg, “Die Flucht der heiligen Familie” met woorden van Eichendorff, “Das Gesang der heiligen drei Könige” met woorden van Schenkeldorf, en eene verzameling van Schotsche volksliederen met accompagnement van piano. In al die werken schitteren oorspronkelijkheid, natuurlijkheid , levendigheid en kracht.