Britannia-metaal is eene legéring of metaalmengsel, dat uit 9 of 10 deelen tin en 1 deel antimonium bestaat. Te voren voegde men er koper, zink en bismuth bij, 't geen evenwel niet strekt tot verbetering der compositie. Het is harder dan tin en meer blaauw van kleur; men kan het gieten, stempelen, pletten en tot draad trekken, terwjjl het tevens smeedbaar is en fraai gepolijst kan worden.
Daar het gebleken is, dat zuren het lood opnemen uit eene legéring van tin en lood, gaf men weldra algemeen de voorkeur aan het Britannia-metaal. In Engeland, vooral te Birmingham en te Sheffield, worden er allerlei voorwerpen van vervaardigd, vooral lepels en vorken, trekpotten en melk- en koffijkannen enz. In Duitschland heeft men zulke fabrieken te Lüderscheid en te Elberfeld. Het wordt gegoten in vormen van messing (geel koper), gegoten ijzer of staal.
Het smelt echter even spoedig als tin, zoodat men voorwerpen van Britannia-metaal niet moet blootstellen aan eene sterke hitte. Zij worden in Engeland geslepen met zeer fijn, grijsachtig bruin zand uit de Trente op houten of lederen schijven, gepolijst met tripel en gepoetst met Weener kalk op een wollen lap. Men kan daaraan een schoonen glans geven door ze te wrijven met amaril of ruw bloedsteen. Er komen vele galvanisch-verzilverde voorwerpen (argent-Christofle) van Britannia-metaal in den handel, welke men niet onderscheiden kan van echt zilver; deze dienen echter met groote omzigtigheid gepoetst en behandeld te worden.
Dergelijke legéringen als die van Britannia-metaal zijn: queens-metaal uit 9 deelen tin, 1 deel lood, 1 deel antimonium en 1 deel bismuth, — argentijn uit 85,5 deelen tin en 14,5 deelen antimonium, — wit-metaal (minofoor) uit 57,53 deelen tin, 17 deelen antimonium, 8,94 deelen zink en 3,26 deelen koper. Eene legéring van 50 deelen tin, 4 deelen antimonium , 1 deel bismuth en 1 deel koper wordt in Engeland onder den naam van plate-pewter tot allerlei voorwerpen bewerkt. Het Fransche métal d’Algèr bestaat uit 94,5 deelen tin, 5 deelen koper en 0,5 deelen antimonium. Goedkoope mengsel van tin, zink en lood zijn zeer geschikt voor candelabres en dergelijke ornamenten.
In 1870 heeft C. Puscher, een scheikundige te Neurenberg, met goed gevolg pogingen aangewend om voorwerpen van messing met eene laag Britannia-metaal te bedekken. Hiertoe doet men in een verglaasden aarden pot 3 lood gepraepareerden wynsteen en ½ lood braak-wynsteen, opgelost in 2 pond warm water, waarna men er 3 of 4 lood zoutzuur, ¼ pond gekorreld of gepulveriseerd tin en 2 lood tot poeder gewreven antimonium bijvoegt (alles oud gewigt). Men brengt dit mengsel aan het koken en dompelt daarin de voorwerpen, welke men met genoemde laag bedekken wil. Men laat het koken voortduren, en na verloop van ¼ of ½ uur zijn zij met een schitterend metaal overtogen, hetwelk harder is dan tin. Gereedschappen van ijzer, die anders gewoonlijk vertind worden, kan men op die wijze behandelen, — en dit geschiedt met voordeel, omdat antimonium slechts half zoo duur is als tin. Puscher deed ook proeven met antimonium alleen, en nam waar, dat voorwerpen van messing daarbij achtereenvolgens fraaije en duurzame kleuren aannamen. Aan zulke voorwerpen kan men ook eene bedekking van blank, wit bismuth geven, doch de hooge prijs van dit laatste is hierbij een struikelblok.