Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Braam

betekenis & definitie

Braam is de naam van een Nederlandsch geslacht, hetwelk vooral zeehelden heeft op­geleverd. Tot de merkwaardigste leden daar­van behooren:

Willem van Braam, geboren te Werkho­ven den 10den November 1732. In 1745 werd hij adelborst, en in 1762 was hij opgeklom­men tot kapitein. Tot 1770 deed hij 8 reizen ten oorlog en 4 naar Oost-Indië en China. Hij diende de Oost-Indische Compagnie zoo goed, dat hij, in 1763 als commandant van de retourvloot terugkeerende, met eene gou­den medaille werd vereerd. In 1771 com­mandeerde hij 3 oorlogsfregatten en in 1778 hernam hij van de Engelschen een Neder­landsch schip en bragt het te Texel binnen. In 1781 woonde hij als commandant van den “Piet Hein” van 56 stukken den slag van Doggersbank bij en onderscheidde zich aldaar zoozeer, dat hij tot schout-bij-nacht bevor­derd werd met den rang van adjudant-generaal van prins Willem V, en eene gou­den medaille ontving. Hij verkreeg vervol­gens het bevel over het schip “de Admiraal de Ruyter”, en werd in 1780 tot vice-admiraal en in 1793 tot luitenant-admiraal be­noemd.

Jacob Pieter van Braam, een halve broe­der van den voorgaande. Hij werd geboren te Werkhoven den 27sten October 1737, trad in zeedienst en werd in 1776 kapitein bij de Oost-Indische Compagnie. In 1783 vertrok hij op het schip “Utrecht” van 68 stukken met een aanzienlijk smaldeel naar Indië, waar hij in den oorlog met den Koning van Riouw groote diensten bewees, zoodat deze zich onvoorwaardelijk aan de Compagnie overgaf. Er werden 22 vaandels naar ’s Hage gezon­den, en onder den buit bevond zich eene be­langrijke verzameling van Oostersche hand­schriften , die aan de Hoogeschool te Harder­wijk werd afgestaan. Van Braam zag zich in 1788 tot schout-bij-nacht en in 1793 tot vice-admiraal bevorderd, en overleed den 16den Julij 1803.

Pieter van Braam. Deze, den 22sten De­cember 1740 te Vianen geboren, bezocht de Latijnsche school te Dordrecht en werd ver­volgens te Amsterdam tot den boekhandel opgeleid, terwijl hij er tevens de lessen van den hoogleeraar Petrus Purman met ijver bijwoonde. Daarna vestigde hij zich te Dor­drecht en was er in onderscheidene openbare betrekkingen en tevens als boekhandelaar werkzaam. Hij was voorzitter van het ge­nootschap “Diversa sed una” en lid der Maat­schappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden. Hij heeft vele Latijnsche en Nederlandsche gedichten vervaardigd; zijne “Carmina” zijn in 1809 alleen voor zijne vrienden gedrukt. Met zijn dichtstuk “De opvoeding der jeugd ten nutte van dit Gemeenebest” behaalde hij in 1775 den zilveren eereprijs bij het dichtgenootschap “Kunstliefde spaart geen vlijt.”

Aegidius van Braam. Deze, schoon vroe­ger een ijverig aan­hanger van Oranje, was in 1798 in dienst getreden der Bataafsche Repu­bliek en bevond zich in 1799 als kapitein bij de vloot, die, onder het bevel van Story, in handen der Engelschen viel. Van Braam en anderen werden toen eer­loos verklaard en ten eeuwigen dage gebannen. Eerst­genoemde zag zich echter in 1814 in zijne eer en vroegeren rang her­steld en tot vice-admiraal bevor­derd. Hij comman­deerde een eskader in de Middellandsche zee en in West-Indië, werd daarna ridder van de Mi­litaire Willems-orde en jonkheer, en overleed den 17den Mei 1822.

Andréas Everard van Braam Houckgeest. Deze, een broeder van Jacob Pieter, werd geboren te Werkhoven in 1739 en deed in 1758 als supercarga der Indische Compagnie eene reis naar China, in welk rijk hij met korte tusschenpoozen een 8-tal jaren zijn verblijf hield. In het Vaderland teruggekeerd, ves­tigde hij zich in Gelderland, maar vertrok weldra naar Carolina, waar hij eigenaar van eene rijstplantaadje en burger der Vereenigde Staten werd. Hij leefde er gelukkig totdat hij in ééne maand 4 kinderen verloor.

Ook zag hij zich door te goed vertrouwen be­roofd van een groot gedeelte van zijn ver­mogen, zoodat hij gehoor gaf aan het aan­zoek der Oost-Indische Compagnie, om als haar bewindhebber naar Canton te gaan. Hjj werd benoemd tot tweeden in rang bjj een gezantschap, dat in 1794 naar den Kei­zer van China vertrok. De gebeurtenissen, in 1795 in Nederland voorgevallen, deden hem nogmaals naar Amerika vertrekken, en hjj stapte den 24sten April 1796 weder te Philadelphia aan wal. Een boekhandelaar in die stad heeft vervolgens het dagverhaal van zijne reis naar China uitgegeven onder den titel “Voyage de l’ambassade de la compa­gnie des Indes Oriëntales Hollandaises vers l’empereur de la Chine en 1794 et 1795 (Philadelphia 1797—1798, 2 dln)” Daarvan is in 1804 te Haarlem eene Nederlandsche vertaling in het licht verschenen.

< >