Borger (Elias Annes), een uitmuntend Nederlandsch godgeleerde, werd geboren te Joure in Friesland op den 26sten Februarij 1784. Hij onderscheidde zich van den beginne door groote gaven des geestes; reeds op 3- jarigen leeftijd kon hij verstaanbaar lezen, en zijn lust om te leeren was onverzadeljjk. Onder de leiding van den voortreffelijken onderwijzer der lagere school Laurens Durks Hornstra ontwikkelden zich de buitengewone geestvermogens van het kind, terwijl hij tevens als knaap in alle spelen en oefeningen der jeugd — knikkeren, dammen, zwemmen, schaatsenrijden enz. — boven anderen uitblonk.
Wel werd hij bij een gouden zilversmid in de leer gedaan, maar dit strookte volstrekt niet met zijne neigingen. Hij wenschte predikant te worden, en werd eerst door Martinus van den Acker, geneesheer en notaris te Joure, en daarna door Hermanus Schlikker, predikant te Langweer, in de oude talen onderwezen. Op 17-jarigen leeftijd begaf hij zich naar Leiden, om naar eene beurs te dingen, en schoon curatoren en hoogleeraren aanvankelijk met medelijden het oog vestigden op den eenvoudigen Frieschen jongeling, die zich aan de mededinging waagde, bleek het weldra, dat hij al zijne mededingers in bekwaamheid ver overtrof.
In 1801 werd hij student te Leiden en zag zich in 1807, na schitterende studiën met de kap gepromoveerd, tot doctor in de godgeleerdheid bevorderd. Curatoren der Academie benoemden hem terstond tot lector in de gewijde uitlegkunde; later werd hij er buitengewoon en in 1815 gewoon hoogleeraar in de godgeleerdheid, terwijl hij in 1816 zich benoemd zag tot lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut. Zijne groote geleerdheid en zijne ongemeene schranderheid wekten de algemeene bewondering, en waar hij den kansel beklom, verspreidde zich de roem van zijne welsprekendheid. Intusschen werd hij door zware rampen getroffen; tot tweemaal gehuwd, werd hem telkens eene innig-beminde echtgenoote door den dood ontrukt. Aan de laatste wijdde hij zijn onsterfelijk gedicht “Aan den Rijn”, hetwelk tot de kostbaarste voortbrengselen behoort der Nederlandsche dichtkunst. Diep gebogen onder zijne treffende verliezen, bezweek hij op den 12den October 1820 en werd te Katwijk begraven.
Gedurende zijn kortstondig leven heeft Borger onderscheidene belangrijke werken in het licht doen verschijnen. Zijne verhandelingen werden tweemaal door Teylers godgeleerd genootschap en desgelijks tweemaal door de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem met goud bekroond. In 1818 werd hij lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Hij schreef een zuiveren en bevalligen Latjjnschen stijl, en zijne “Leerredenen”, die zich door rijkdom van denkbeelden en keurigheid van taal onderscheiden, zijn tot viermaal toe uitgegeven. Wij zullen hier de titels zijner Latijnsche werken niet opnoemen, maar vermelden slechts, dat zijne bekroonde verhandeling “Over het Mysticismus” hem eene plaats heeft bezorgd onder de diepdenkende wijsgeeren. Borger was tevens een uitmuntend dichter, en zijne verzen geven getuigenis van oorspronkelijkheid en diep gevoel. Sommige daarvan zijn algemeen bekend en alzoo het eigendom geworden des volks.