Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Boor

betekenis & definitie

Boor is de naam van een werktuig, het­welk dient om gaten te maken. De tim­merman gebruikt het, om die voor zijne pennen en spijkers aan te brengen in het hout.

De pompmaker bezigt een boor om boomstammen in de lengte te doorboren, en de mijnwerker maakt daarmede gaten in het gesteente, om dit laatste door middel van ontploffende zelfstandigheden te laten sprin­gen. Zelfs boort men gaten in metaal en in glas.

De boor is in zijn eenvoudigsten toestand een ijzeren staaf, van onderen gesleufd, ter­wijl deze sleuf aan het uiteinde gesloten is door een scherp, schuinsch blad. Genoemde staaf is van boven voorzien van eene door­gaans houten dwarsstaaf of kruk tot hand­vat. Dit laatste is echter bij de gewone timmermansboor als een zwengel uitgebogen en van boven met een afzonderlijken, draai­baren leunknop voorzien. Men heeft boren van zeer verschillende grootte en ook van verschillenden aard, zooals de spijkerboor en de center (centrum-)boor. Men maakt het gat door het ijzeren of stalen uiteinde van de boor op het hout te zetten en bij eene matige drukking in eene draaijende be­weging te brengen.

Dit geschiedt bij de dril­boor door middel van een snaar. Om gaten in metaal te drijven, worden de boren door water of door stoom in beweging gebragt. Groote machines van dien aard worden vooral gebezigd voor kanonnen, geweerloopen en cylinders, welke laatste voor stoomwerktui­gen, brandspuiten, hydraulische persen, enz. bestemd zijn. Het boren geschiedt, om aan zoodanige buizen aan de binnenzijde eene groote mate van gladheid te geven.

< >