Synoniemen zoeken
Synoniem van boor
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
boor
boor - stuk gereedschap waarmee men boort. Dat boren moet ruim worden opgevat: met een appelboor haalt men een klokhuis uit een appel, en om kaas te keuren steekt men een cilindervormige, holle kaasboor is een stuk kaas. Een avegaar bezit een zijwaarts gericht buisje waarin je een staaf steekt die als handvat dient. Bodemmonsters neemt men met een grondboor. De handboor is klein en heeft geen kruk. Dat is anders bij een zwikboor, een groot soort boor met een dwarskruk. Spiraalboren hebben een spiraalvormige groef; als een spiraalboor een schroefvormig boorijzer heeft noem je dit gereedschap schroefboor of fret. Het ijzer van een centerboor heeft een punt, waarom een gutsje en een beiteltje draaien; men boort er gaten zuiver cirkelvormig mee. Een drilboor wordt in beweging gebracht door een erom sluitende klos met spiraalrug, die op en neer wordt geschoven, of door een tandrad. Je maakt kegelvormige putjes in hout met een verzinkboor; de koppen van platkopschroeven kunnen daarmee worden verzonken.
Zie verder: boormachine.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
boor
boor - zelfstandig naamwoord
1. werktuig om gaten mee te maken
♢ met de boor maakte hij een gat in het hout
1. je moet met een zaag kunnen boren en met een boor kunnen zagen
[in noodgevallen moet je je kunnen behelpen]
Zelfstandig naamwoord: boor
de boor
de boren
het boortje