Onder dezen naam vermelden wij:
Adrianus Leonardus van der Boon Mesch, een uitstekend godgeleerde, geboren te Delft den 29sten September 1793. Reeds vroeg gaf hij blijken van een gunstigen aanleg en bezocht, na het doorloopen van de Latijnsche school zijner geboortestad, de hoogeschool te Leiden, waar hij zich in de toegenegenheid van Borger, Wyttenbach, van Voorst, van der Palm enz. mogt verblijden. Hij verwierf er de gouden medaille der godgeleerde faculteit en werd in 1819 bevorderd tot doctor in de theologie. Hjj was achtereenvolgens predikant te Heino, te Vlaardingen en te Leeuwarden en werd op een groot aantal andere plaatsen beroepen. Ook bedankte hij voor het hoogleraarsambt, dat hem eerst te Franeker en toen te Groningen werd aangeboden. In 1885 legde hij om redenen van gezondheid zijne betrekking neder, vestigde zich te Leiden, en overleed aldaar den 10den April 1852. In 1828 was hij benoemd tot lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden.
Hendrik Carel van der Boon Mesch, een broeder van den voorgaande, geboren te Delft den 6den April 1795. Hij studeerde in de geneeskunde, maar tevens vond de oude taaien letterkunde in hem een vlijtig beoefenaar, zoodat hij met veel smaak de Latijnsche lier hanteerde. Hij behaalde te Leiden en te Utrecht niet minder dan 4 gouden medailles op schei- en kruidkundige prijsvragen en werd in 1820 tot doctor in de wis- en natuurkunde en een jaar daarna tot doctor in de geneeskunde bevorderd. In 1823 werd hij hoogleeraar aan het Athenaeum te Amsterdam, terwijl hem voorts het lidmaatschap der voornaamste wetenschappelijke genootschappen in ons Vaderland werd opgedragen. Niet lang echter mogt genoemde school zich in het bezit van dien uitmuntenden man verheugen. Door eene borstkwaal aangetast, overleed hij te Delft, in de woning van zijn grijzen vader, op den 19den Junij 1831. — Zijn jongere broeder A. H. van der Boon Mesch is thans (1871) nog hoogleeraar in de scheikunde aan de Leidsche hoogeschool.