Bon-Compagni (Carlo), een Italiaansch staatsman, werd geboren den 25sten Julij 1804 te Saluggia in Piémont en bezocht te Florence met Antonelli, Inghirami, Bersanti en Barsottini dezelfde school. Na den val van het Keizerrijk begaf hij zich naar Turijn, studeerde er in de regten en werd ambtenaar van den Staat. Achtereenvolgens was hij substituut-armen-advocaat, fiscaal te Pallanza en substituut-procureur-generaal te Turijn, en in 1838 met zijn vriend Cavour lid van de commissie voor statistiek, terwijl hij in 1845 senator werd.
Hij heeft vooral veel gedaan voor het volks-onderwijs. Hij werkte met kracht tegen den invloed der geestelijkheid op de scholen, en is de steller van het Koninklijk patent van 1 Augustus 1845 omtrent de organisatie van het onderwijs. Alfiéri, in die dagen met de zaken van het onderwijs belast, benoemde hem tot zijn helper, en koning Carlo Alberto verhief hem na de invoering der constitutie tot minister van Onderwijs. Van hem is de organische onderwijswet van 4 October 1848, waardoor het oude stelsel afgschaft en de school aan wereldlijk toezigt onderwerpen werd, terwijl de Jezuïeten-collegies door Nationale collegies werden vervangen. Toen echter de studenten opheffing vroegen van het verbod, om aan staatkundige vereenigingen deel te nemen, verklaarde hij zich daartegen, en toen de Kamer hun verzoek inwilligde, trad hij af. Hij werd voorts door de regering naar Rome gezonden, waar hij voor de onafhankelijkheid van Italië werkzaam was en na de nederlaag van Novara onderhandelden hij en Dabormida over den vrede. Den 17den December 1851 hield hij als afgevaardigde in de Kamer zijne beroemde redevoering over de wet op de drukpers. Niet lang daarna werd hij minister van Justitie, en eene wet op het huwelijk bragt hem in conflict met Rome.
Nadat het ministérie d’Azeglio was afgetreden, werd hij lid van het kabinet Cavour (1853) en bekleedde tevens tot in 1857 de betrekking van voorzitter der Kamer. In laatstgenoemd jaar werd hij gezant te Florence, om den Groot-hertog tot hervormingen in vrijzinnigen geest te bewegen. Toen hij den 27sten April 1859 met den Groot-hertog aan de speeltafel zat en na middernacht oprees, zeide hij, dat alle hervormingen nu te laat kwamen, daar de revolutie gereed was. Een aanbod, om er lid te worden van het voorloopig bestuur, wees hjj van de hand, maar hij bleef er werkzaam als gemagtigde des Konings. Na den vrede van Villafranca werd hij teruggeroepen, maar hij keerde later weder derwaarts.
Na de annexatie verliet hij het staatstooneel en schreef zijn werk “Sulla potenze temporale del Papa (Over de wereldlijke magt van den Paus)”. In October 1870 plaatste Victor Emanuël hem aan het hoofd eener commissie van onderzoek naar de waarborgen voor de geestelijke heerschappij van den Paus, bij welke gelegenheid Bon-Compagni een wetsontwerp inleverde ter regeling van de betrekking tusschen Kerk en Staat. Hierna keerde hij terug tot het ambteloos leven. Behalve een aantal politieke brochures heeft hij eene “Storia della letteratura Christiana degli undici primi secoli (Geschiedenis van de Christelijke letterkunde der eerste elf eeuwen)”, eene “Introduzzione alla scienza del diritte (Inleiding tot de regtswetenschap)” enz. geschreven, terwijl hij tevens sedert 1834 als dagbladschrijver ijverig werkzaam was en deel had aan de redactie van een regtsgeleerd tijdschrift.