Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Boekhara

betekenis & definitie

De magtigste en belangrijkste staat van Toerkestan, ligt zonder bepaalde grenzen tusschen 36 en 41° N. B. en strekt zich westwaarts uit tot aan Khiwa, noord­waarts tot aan Khokand, oostwaarts tot aan het Kirghisen-gebied en Koendoes, en zuid­waarts tot aan Afghanistan.

In het westen en noorden is het land met steppen en woestij­nen bedekt, en in het oosten verheft er zich de Karatag, eene zuidwestelijke voortzetting van den Moestag en tevens de waterscheiding tusschen de Amoe en de Serafsjan. Dit ge­bergte is in het oostelijk gedeelte met sneeuw­toppen gekroond en daalt westwaarts allengs af tot heuvels. Het heeft onderscheidene be­langrijke uitloopers, en tot deze behoort aan de noordzijde de Ak-tag, in zijn verderen loop Noerad-tag genoemd, de waterschei­ding tusschen de Serafsjan en de Sir-darja. De belangrijkste rivieren zijn er de Amoe (Oxus), de Serafsjan (Kohik), die zich in het meer Karakoel uitstort, de Kasjka, en de Balkh-ach.

Het klimaat is er in de vlakten droog en gezond, maar in den winter wel eens zóó ge­streng, dat de Amoe met eene ijskorst be­dekt wordt en de sneeuw er blijft liggen. De zomer is er daarentegen zeer warm, De jaar­getijden hebben er een zeer regelmatigen gang: de lente begint in Maart, de zomer strekt zich uit tot October, en de regentijd is zeer kort. In October en Februarij waaijen er hevige noordwestewinden en stuwen het zand der woestijn over de akkers van den land­man. Intusschen heeft men er langs de rivie­ren zeer vruchtbare gewesten, waar onze gra­nen, voorts djoeari (Holcussaccharatus),gierst, maïs, ooft, uitmuntende meloenen, vijgen, drui­ven , tabak enz. worden verbouwd.

Ook katoen wordt er in groote hoeveelheid geteeld en zijde in aanzienlijke massa gewonnen. Tot de eigenaardige planten behooren er Galeria africana, een lievelingsvoedsel der kameelen en manna opleverend voor de menschen, — eene soort van cactus-plant, waarop een cochenille- insect leeft, — rhabarber, assa foetida enz. Het rijk der delfstoffen levert er goud in het rivier­zand, zout, aluin, zwavel, salmiak, — en tot dat der dieren behooren wilde ezels, her­ten, antilopen, beeren, wolven, vossen, sjakals, reigers, sprinkhanen enz. Men houdt er groote kudden schapen met dikke staarten en zwarte, gekroesde wol, voortreffelijke paar­den, snelloopende ezels en geiten met fijn

haar. Het gewone lastdier is er het tweebultig kameel.

De bevolking, door sommigen op 1 en door an­deren op 2½ millioen geschat, bestaat grootendeels uit Oesbéken (zie onder dezen naam), die in 1498 uit het noorden zijn gekomen en, het land in bezit nemende, den troon van Timoer omverwierpen. Zij vormen er het heerschende volk en onderscheiden zich door ontwikke­ling des geestes en werkzaamheid. De handel is nagenoeg uitsluitend in hunne handen. Ne­vens hen vermelden wij de Tadsjiks, die voor de oorspronkelijke Boekharen worden gehou­den. Deze bezitten Europésche gelaatstrek­ken, een stevigen ligchaamsbouw, donker haar en eene minder bruine huid dan de Perzen. Zij zijn trouweloos en hebzuchtig van aard, maar onderscheiden zich ook door welwillend­heid, dienstvaardigheid en onderworpenheid.

Hunne slaven behandelen zij zeer gestreng, — voorts zijn zij vlijtige en zeer schrandere werk­lieden, landbouwers en handeldrijvers. Zij zijn evenwel meer geschikt om te gehoorzamen dan om te gebieden, terwijl de Oesbeken een dapper oorlogsvolk vormen. Daarenboven vindt men er Toerkomanen, Arabieren, Perzen, Kalmoeken, Afrikanen, Kirghisen, Israëlieten, Hindoe’s en Zingari’s. De halve bevolking leidt er een zwervend leven, terwijl de andere helft in vruchtbare dalen, in steden en dor­pen gevestigd is en er zich met landbouw en nijverheid bezig houdt. Een gedeelte der inwoners gebruikt de Turksche, een ander gedeelte de Perzische taal, en nagenoeg alle zijn Mohammedanen.

Tot de voortbrengselen der nijverheid behooren er geweven stoffen van katoen, zijde, kemels- en geitenhaar, leder, wapenen, pels­werk enz. De handel is er van groot belang; alleen die met Rusland vereischt reeds 3000 kameelen, die langs den karavaanweg trek­ken, welke over Khiwa naar Astrakan en Orenburg leidt. Metalen, spiegels, ijzerwaren, thee enz. worden er ingevoerd. Ook de handel met Kasjgar vordert bijna 1000 kameelen, terwijl die met Kaboel en Pendsjaub veel van roofzuchtige horden te lijden heeft.

De regeringsvorm is er eene despotieke monarchie, eenigermate beperkt door de magt der Mollah’s of Priesters. De gebieder van Boekhara noemt zich Emir-el-moumenin of “Vorst der geloovigen”. Men kan hem be­schouwen als den eenigen onafhankelijken ge­bieder in Midden-Azië; zijn leger is aanzien­lijk, en de overige Khans van Toerkestan erkennen hem als hun heer. Hij heeft zijn zetel in de stad Boekhara; andere belangrijke steden des lands zijn Samarkand, Oeramitan, Pandjikend en Kermineh aan de Serafsjan, Karsji en Kesj aan den voet van het Karsjingebergte, en Termez, Kilif, Kirki, Koesj en Tsjaherdjoei aan de Amoe.

Boekhara was reeds aan de Ouden bekend onder den naam van Sogdiana. Het komt in de geschiedboeken der Chinézen voor onder de namen Ansi of Pouho (zie voorts onder Toerkestan). De Mohammedanen noemden het land Mawar-al-nahr, en onder hunne heer­schappij bloeide er de wetenschap, terwijl thans nog de scholen van Samarkand, Balkh en Boekhara een beroemden naam hebben.

De hoofdstad Boekhara ligt ten westen van Samarkand aan den ingang van het dal der Serafsjan, niet ver van de rivier, in een zeer vruchtbaar oord en 350 Ned. el boven de oppervlakte der zee. Zij is omsloten door een muur met torens en bastions, en verder om­geven door tuinen en boomgaarden. Zij heeft een aantal geringe huizen en naauwe, vuile straten; als de zetel van den Emir, als be­langrijke koopstad, waar tevens uitmuntende scholen bestaan en gewijde graven talrijke bedevaartgangers lokken, is zij het centraal­punt der Midden-Aziatische beschaving. Men telt er 360 moskeeën, nagenoeg evenzooveel scholen, een aantal karavansera’s, onderschei­dene groote bazars en vele baden. De Emir houdt zijn verblijf op een kasteel, dat in het midden der stad zich op een heuvel verheft en door een muur omsloten is. De scholen worden er door priesters (mollah’s) gehouden, en die der godgeleerdheid en der geneeskunde door om­streeks 1000 studenten bezocht. Met betrek­king tot den handel is Boekhara eene be­langrijke stapelplaats van Aziatische en Euro­pésche waren.

In de bazars vindt men niet alleen de voortbrengselen van het Oosten, maar ook van het Westen, — zelfs boeken zoekt men er niet te vergeefs. Daarenboven zijn er vele fabrieken. Het aantal inwoners is volgens sommige 180000, en volgens an­deren ruim half zoo groot. Boekhara is eene zeer oude stad, die in oorlogstijden veel ge­leden heeft. In 705 werd zij ingenomen door de Arabieren, en in de 10de eeuw bloeide zij als de zetel van de heerschappij der Samaniden. Door Dsjengis-khan werd zij veroverd en verbrand, en zij verhief zich onder Timoer en diens nakomelingen tot een hoogen trap van welvaart; ook onder de heerschappij der Oesbeken bleef zij tot nu toe de hoofdstad des lands.