De magtigste en belangrijkste staat van Toerkestan, ligt zonder bepaalde grenzen tusschen 36 en 41° N. B. en strekt zich westwaarts uit tot aan Khiwa, noordwaarts tot aan Khokand, oostwaarts tot aan het Kirghisen-gebied en Koendoes, en zuidwaarts tot aan Afghanistan.
In het westen en noorden is het land met steppen en woestijnen bedekt, en in het oosten verheft er zich de Karatag, eene zuidwestelijke voortzetting van den Moestag en tevens de waterscheiding tusschen de Amoe en de Serafsjan. Dit gebergte is in het oostelijk gedeelte met sneeuwtoppen gekroond en daalt westwaarts allengs af tot heuvels. Het heeft onderscheidene belangrijke uitloopers, en tot deze behoort aan de noordzijde de Ak-tag, in zijn verderen loop Noerad-tag genoemd, de waterscheiding tusschen de Serafsjan en de Sir-darja. De belangrijkste rivieren zijn er de Amoe (Oxus), de Serafsjan (Kohik), die zich in het meer Karakoel uitstort, de Kasjka, en de Balkh-ach.
Het klimaat is er in de vlakten droog en gezond, maar in den winter wel eens zóó gestreng, dat de Amoe met eene ijskorst bedekt wordt en de sneeuw er blijft liggen. De zomer is er daarentegen zeer warm, De jaargetijden hebben er een zeer regelmatigen gang: de lente begint in Maart, de zomer strekt zich uit tot October, en de regentijd is zeer kort. In October en Februarij waaijen er hevige noordwestewinden en stuwen het zand der woestijn over de akkers van den landman. Intusschen heeft men er langs de rivieren zeer vruchtbare gewesten, waar onze granen, voorts djoeari (Holcussaccharatus),gierst, maïs, ooft, uitmuntende meloenen, vijgen, druiven , tabak enz. worden verbouwd.
Ook katoen wordt er in groote hoeveelheid geteeld en zijde in aanzienlijke massa gewonnen. Tot de eigenaardige planten behooren er Galeria africana, een lievelingsvoedsel der kameelen en manna opleverend voor de menschen, — eene soort van cactus-plant, waarop een cochenille- insect leeft, — rhabarber, assa foetida enz. Het rijk der delfstoffen levert er goud in het rivierzand, zout, aluin, zwavel, salmiak, — en tot dat der dieren behooren wilde ezels, herten, antilopen, beeren, wolven, vossen, sjakals, reigers, sprinkhanen enz. Men houdt er groote kudden schapen met dikke staarten en zwarte, gekroesde wol, voortreffelijke paarden, snelloopende ezels en geiten met fijn
haar. Het gewone lastdier is er het tweebultig kameel.
De bevolking, door sommigen op 1 en door anderen op 2½ millioen geschat, bestaat grootendeels uit Oesbéken (zie onder dezen naam), die in 1498 uit het noorden zijn gekomen en, het land in bezit nemende, den troon van Timoer omverwierpen. Zij vormen er het heerschende volk en onderscheiden zich door ontwikkeling des geestes en werkzaamheid. De handel is nagenoeg uitsluitend in hunne handen. Nevens hen vermelden wij de Tadsjiks, die voor de oorspronkelijke Boekharen worden gehouden. Deze bezitten Europésche gelaatstrekken, een stevigen ligchaamsbouw, donker haar en eene minder bruine huid dan de Perzen. Zij zijn trouweloos en hebzuchtig van aard, maar onderscheiden zich ook door welwillendheid, dienstvaardigheid en onderworpenheid.
Hunne slaven behandelen zij zeer gestreng, — voorts zijn zij vlijtige en zeer schrandere werklieden, landbouwers en handeldrijvers. Zij zijn evenwel meer geschikt om te gehoorzamen dan om te gebieden, terwijl de Oesbeken een dapper oorlogsvolk vormen. Daarenboven vindt men er Toerkomanen, Arabieren, Perzen, Kalmoeken, Afrikanen, Kirghisen, Israëlieten, Hindoe’s en Zingari’s. De halve bevolking leidt er een zwervend leven, terwijl de andere helft in vruchtbare dalen, in steden en dorpen gevestigd is en er zich met landbouw en nijverheid bezig houdt. Een gedeelte der inwoners gebruikt de Turksche, een ander gedeelte de Perzische taal, en nagenoeg alle zijn Mohammedanen.
Tot de voortbrengselen der nijverheid behooren er geweven stoffen van katoen, zijde, kemels- en geitenhaar, leder, wapenen, pelswerk enz. De handel is er van groot belang; alleen die met Rusland vereischt reeds 3000 kameelen, die langs den karavaanweg trekken, welke over Khiwa naar Astrakan en Orenburg leidt. Metalen, spiegels, ijzerwaren, thee enz. worden er ingevoerd. Ook de handel met Kasjgar vordert bijna 1000 kameelen, terwijl die met Kaboel en Pendsjaub veel van roofzuchtige horden te lijden heeft.
De regeringsvorm is er eene despotieke monarchie, eenigermate beperkt door de magt der Mollah’s of Priesters. De gebieder van Boekhara noemt zich Emir-el-moumenin of “Vorst der geloovigen”. Men kan hem beschouwen als den eenigen onafhankelijken gebieder in Midden-Azië; zijn leger is aanzienlijk, en de overige Khans van Toerkestan erkennen hem als hun heer. Hij heeft zijn zetel in de stad Boekhara; andere belangrijke steden des lands zijn Samarkand, Oeramitan, Pandjikend en Kermineh aan de Serafsjan, Karsji en Kesj aan den voet van het Karsjingebergte, en Termez, Kilif, Kirki, Koesj en Tsjaherdjoei aan de Amoe.
Boekhara was reeds aan de Ouden bekend onder den naam van Sogdiana. Het komt in de geschiedboeken der Chinézen voor onder de namen Ansi of Pouho (zie voorts onder Toerkestan). De Mohammedanen noemden het land Mawar-al-nahr, en onder hunne heerschappij bloeide er de wetenschap, terwijl thans nog de scholen van Samarkand, Balkh en Boekhara een beroemden naam hebben.
De hoofdstad Boekhara ligt ten westen van Samarkand aan den ingang van het dal der Serafsjan, niet ver van de rivier, in een zeer vruchtbaar oord en 350 Ned. el boven de oppervlakte der zee. Zij is omsloten door een muur met torens en bastions, en verder omgeven door tuinen en boomgaarden. Zij heeft een aantal geringe huizen en naauwe, vuile straten; als de zetel van den Emir, als belangrijke koopstad, waar tevens uitmuntende scholen bestaan en gewijde graven talrijke bedevaartgangers lokken, is zij het centraalpunt der Midden-Aziatische beschaving. Men telt er 360 moskeeën, nagenoeg evenzooveel scholen, een aantal karavansera’s, onderscheidene groote bazars en vele baden. De Emir houdt zijn verblijf op een kasteel, dat in het midden der stad zich op een heuvel verheft en door een muur omsloten is. De scholen worden er door priesters (mollah’s) gehouden, en die der godgeleerdheid en der geneeskunde door omstreeks 1000 studenten bezocht. Met betrekking tot den handel is Boekhara eene belangrijke stapelplaats van Aziatische en Europésche waren.
In de bazars vindt men niet alleen de voortbrengselen van het Oosten, maar ook van het Westen, — zelfs boeken zoekt men er niet te vergeefs. Daarenboven zijn er vele fabrieken. Het aantal inwoners is volgens sommige 180000, en volgens anderen ruim half zoo groot. Boekhara is eene zeer oude stad, die in oorlogstijden veel geleden heeft. In 705 werd zij ingenomen door de Arabieren, en in de 10de eeuw bloeide zij als de zetel van de heerschappij der Samaniden. Door Dsjengis-khan werd zij veroverd en verbrand, en zij verhief zich onder Timoer en diens nakomelingen tot een hoogen trap van welvaart; ook onder de heerschappij der Oesbeken bleef zij tot nu toe de hoofdstad des lands.