(haemoptysis, haemoptoë, tussis sanguinolenta) noemt men eene ontlasting van bloed door den mond uit de ademhalingswerktuigen. Het bloed komt in dat geval somtijds uit groote gescheurde vaten of takjes, of uit opene slagaderbreuken, maar meestal uit de haarvaten.
De zwakke plaats bevindt zich somtijds in het weefsel der longen, somtijds in de bronchiën, en somtijds ook in het strottenhoofd of in de luchtpijp. Ook gebeurt het wel, dat zij nog hooger gelegen is, daar uit den mond en de neusholte ligtelijk bloed in de ademhalingswerktuigen afdaalt, om zich later daaruit weder te verwijderen.
Het bloed is bij eene bloedspuwing zeer verschillend van toestand; somtijds is het vloeibaar en somtijds niet, — somtijds ook is het met slijm, etter en andere stoffen vermengd. Nu eens ontlast zich het bloed in groote, dan weder in kleine hoeveelheden. Belangrijke aanvallen worden doorgaans voorafgegaan door pijn op de borst, steken in de zijde, een gekrieuwel in de keel, eene drooge kuch, een zoeten smaak, hartklopping, eene moeijelijke ademhaling enz. Onmiddellijk voor den aanval schijnt een warme stroom in de borst op te rijzen en men heeft een bloedsmaak in den mond.
De aanval zelf gaat wel vergezeld van gelaatsverwringing, koude in de ledematen, koud zweet en flaauwte. Na den aanval blijft het hoesten met ontlasting van slijm nog eenigen tijd aanhouden en de genezing volgt, indien de aanval niet terugkeert. Bij de echte longbloedspuwing, doorgaans een gevolg van ziekten van de longen of van het hart, ontwaart de lijder eene zamensnoering van de borst, eene belemmerde ademhaling, hoest en ontlasting van slijm. Het bloed, dat vervolgens te voorschijn komt, is naauw met slijm vermengd of wordt in een zuiveren toestand uitgeworpen. Komt het bloed uit de keel, dan bestaat het uit enkele droppels, klom- jes of strepen.
Eene bloedspuwing uit de ademhalingswerktuigen, bepaaldelijk uit de longen, is in den regel het gevolg van longtéring, van hartziekte, van slagaderbreuken, en in het algemeen van gebreken in den kleinen bloedsomloop. Bloedspuwing uit de keel ontstaat daarentegen gewoonlijk door aandoening der slijmvliezen.
Bloedspuwingen komen meestal voor in het levenstijdperk tusschen het 15de en 30ste jaar. Personen van het mannelijk geslacht en bloedrijke gestellen staan er het meest aan bloot, — ook vindt men een zekeren aanleg voor bloedspuwing. Tot de gelegenheids-oorzaken behooren verwonding van de borst, stompen op de borst, een val, blazen, dansen, alsmede hevige gemoedsbewegingen. Veelal gaat de bloedspuwing over in eene geleidelijke verwoesting der longen, bepaaldelijk in tuberculeuse longtéring, en er volgen ook wel bloed-armoede en waterzucht. De dood volgt weleens dadelijk door verstikking of door overmatig bloedverlies, en ook wel later door uitputting.
Bij bloedspuwing dient men in de eerste plaats te onderzoeken, of het bloed inderdaad uit de longen of uit de luchtpijp afkomstig is. Tevens moet men nagaan, of er ook eene verdigting plaats heeft van het weefsel der longen, daar dit laatste in zoodanig geval voor den zetel der bloedontlasting mag gehouden worden. De patiënt moet de meest mogelijke rust genieten naar het ligchaam en naar den geest; zelfs het spreken moet hij nalaten en het hoesten vermijden. Men legt hem koude compressen op de borst, terwijl de voeten warm gehouden worden, en men geeft hem koud water in kleine hoeveelheden en ijs-pillen. Om zijne herstelling te bevorderen, begeve hij zich in het gure jaargetijde naar een warm klimaat, bewege hij zich zonder inspanning in de open lucht en voede hij zich met niet prikkelende spijzen. Daar echter bloedspuwingen, zooals wij gezegd hebben, veelal bij longtéring voorkomen, is het aantal herstellende lijders niet groot.