Barbés (Armand), een Fransch republikein, werd geboren in 1810 te Pointe a Pitre op het eiland Guadeloupe. Hij ontving zijne opleiding in eene school te Sorreze en erfde van zijn vader een landgoed te Fortoul bij Carcassonne. Hij behoorde onder de republikeinen tot de radicale partij en voegde zich na de revolutie van 1830 bij de “Société des droits de l’homme et du citoyen”, alsmede bij de “Société des saisons”, waarvan Blanqui voorzitter was.
Kort vóór de beroering van April 1834 kwam Barbés te Parijs en werd er bij het verspreiden van eene revolutionaire oproeping in hechtenis genomen, maar na verloop van eenigen tijd op vrije voeten gesteld, waarna hij tot de verdedigers behoorde van hen, die wegens genoemde beweging waren aangeklaagd. In Maart 1836 werd hij nogmaals in den kerker geworpen en wegens heimelijke vervaardiging van kruid tot correctionéle gevangenis veroordeeld. In 1837 herkreeg hij door de amnestie zijne vrijheid. Later stond hij aan hot hoofd van de vermetele poging tot oproer, die den 12den Mei 1839 te Parijs plaats greep; hij werd gedurende den strijd gewond, gevangengenomen, voor de pairskamer gedaagd en niet zoozeer als hoofdaanlegger van het oproer als wel als oorzaak van het vermoorden van den luitenant Drouineau ter dood veroordeeld. Op verzoek van den hertog van Orléans en diens gemalin werd het vonnis veranderd in levenslange gevangenis.
Hij werd naar Nimes gezonden , maar herkreeg de vrijheid door de Februarij-omwenteling van 1848. Weldra kwam er echter verdeeldheid tusschen hem en zijn voormaligen medestander Blanqui. Barbés naderde meer en meer tot het Voorloopig Bewind, en dit benoemde hem tot gouverneur van het Luxembourg en tot bevelhebber van het 12de legioen der Nationale garde. In het departement Aube koos men hem tot afgevaardigde naar de Nationale vergadering. Bij het krijgsgeweld van den 15den Mei 1848 schaarde hij zich weder in de gelederen zijner
vroegere partij en werd op het stadhuis in hechtenis genomen, toen hij juist bezig was, om met zijne vrienden het gezag te verschaffen aan eene radicale regering. Men bragt hem naar Vincennes en veroordeelde hem tot levenslange deportatie, — een vonnis, dat wegens gemis eener deportatie-plaats in levenslange gevangenis veranderd werd. Nu bragt hij de jaren en dagen door in een onderaardschen kerker op Belle-Isle. In 1854 werd hij op last des Keizers in vrijheid gesteld.
Barbés wilde echter geene genade uit de hand van Napoleon aannemen en spoedde zich naar Parijs, om tegen zijne in vrijheidstelling te protestéren en regt te vragen. Daar de justitie zich echter niet om hem bekreunde, ging hij naar Nederland en vervolgens naar Barcelona in Spanje. In Mei 1856 werd hij uit deze stad verbannen en begaf hij zich naar Cadix. Later vestigde hij zijn verblijf in Nederland en wel te’s Hage, waar hij, om zijne eenvoudige on bescheidene levenswijze alsmede om zijne weldadigheid, de algemeene achting genoot en den 26sten Junij 1870 overleed.