zetel - Zelfstandignaamwoord
1. zitplaats, meestal in een verheven zin van dat woord
♢ De koning verhief zich van zijn zetel en sprak het gezelschap toe.
2. lidmaatschap van een raad of vergadering, meestal met een beperkt aantal leden
♢ Deze partij zal wel een paar zeteltjes in moeten leveren bij de verkiezingen.
3. plaats waar een organisatie gevestigd is
♢ De zetel van het Europese Hof is in Luxemburg''.
zetel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zetelen
♢ Ik zetel
2. gebiedende wijs van zetelen
♢ zetel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zetelen
♢ zetel je?
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: