zagen - Werkwoord
1. (ov) in stukken delen door middel van een zaag
♢ Ik moet nog wat hout zagen.
2. (inerg) op vervelende wijze spreken, zeuren
♢ Klagen en zagen, het is voor hem dagelijkse kost.
zagen - Werkwoord
1. meervoud verleden tijd van zien
♢Wij zagen
♢Jullie zagen
♢Zij zagen
♢ Wij zagen hem nog vertrekken.
zagen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zaag
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: