Gepubliceerd op 31-10-2017

wijd

betekenis & definitie

wijd - Bijvoeglijk naamwoord
1. met een brede lip
2. met veel ongevulde ruimte
3. met een groot oppervlak
4. ver
5. heel, veelvoorkomend
Kachels waren vroeger wijd verspreid voor de verwarming van huizen.

wijd - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wijden
♢ Ik wijd
2. gebiedende wijs van wijden
wijd!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wijden
wijd je?

Woordherkomst
van het Middelnederlands wijt, van het Oudnederlands wido

Antoniemen
[1] nauw

Verwante begrippen
breed, breedvoerig, groot, royaal, ruim, uitgebreid, uitgestrekt