werk - Zelfstandignaamwoord
1. dat wat gedaan moet worden, klus, arbeid, karwei
♢ Het werk dat moest gebeuren, is voltooid.
2. beroep
♢ Het werk van Hans is buschauffeur.
3. de plek waar men werkt, werkplek
♢ Hans kwam vandaag te laat aan op het werk.
4. dat wat gemaakt is, kunstwerk, pennenvrucht, boekwerk, oeuvre, opus etc.
♢ Het werk van Magritte zal op de veiling verkocht worden.
5. een figuurtje in breiwerk ter versiering
♢ Een trui met een werkje.
6. (werktuigbouwkunde) een aangedreven mechaniek dat steeds dezelfde functies verricht zoals het overbrengen van beweging, het verplaatsen van lasten, het aanwijzen van tellerstanden, het afspelen van muziekautomaten ect.
♢ De aandrijflijn van een molen noemt men het "gaande werk".
werk - Zelfstandignaamwoord
1. de verwarde, grove bij het hekel|hekelen afgescheiden afvaldraden van vlas of hennep, vooral de kortere draden
werk - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van werken
♢ Ik werk
2. gebiedende wijs van werken
♢ werk!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van werken
♢ werk je?
Synoniemen
(2) baan, vak, job
(3) werkvloer
(6) mechaniek
hede
Verwante begrippen
(2) emplooi, bezigheden, (6) automaat
Gepubliceerd op 31-10-2017
werk
betekenis & definitie