vlak - Bijvoeglijk naamwoord
1. zonder bergen of dalen
♢ Dat was een vlakke weg.
vlak - Zelfstandignaamwoord
1. (wiskunde) een verzameling punten die twee dimensies vult
♢ Hij kon enkel grote vlakken inkleuren.
2. zonder hoogte- en dieptepunten
vlak - Bijwoord
1. op vlakke wijze
♢ Hij had het glas niet vlak neergezet en het viel daardoor om.
2. versterkend: in de onmiddellijke omgeving
♢ Het huis staat vlak naast een winkel en vlak bij een park.
3. helemaal
♢ Mensen denken verschillend over dit plan, maar ik ben er vlak voor.
vlak - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlakken
♢ Ik vlak
2. gebiedende wijs van vlakken
♢ vlak!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlakken
♢ vlak je?
Verwante begrippen
effen, plat, glad, [2] vlakte, plat vlak, juist, precies
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: