trouw - Zelfstandignaamwoord
1. het zich houden aan een verbintenis
2. het huwlijk
trouw - Bijvoeglijk naamwoord
1. op wie men steeds opnieuw een beroep kan doen
♢ Hij is een trouwe werknemer voor zijn baas.
trouw - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trouwen
♢ Ik trouw
2. gebiedende wijs van trouwen
♢ trouw!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trouwen
♢ trouw je?
Woordherkomst
Etymologisch verwant met het Engelse true (waar, waarachtig, betrouwbaar).
Synoniemen
betrouwbaar, loyaal, volhardend, standvastig
Antoniemen
ontrouw, verraad
verraderlijk, afvallig, louche, onbetrouwbaar, ontrouw, overspelig
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: