Gepubliceerd op 01-11-2017

theatraal

betekenis & definitie

theatraal - Bijvoeglijk naamwoord
1. op een manier die goed past in het theater
Op een negentiende-eeuws, maar actueel gedicht over het lijden van het Oekraïense volk zorgden een subliem Groot Omroepkoor en Vlaams Radiokoor voor kippenvel. Moeiteloos schakelend tussen snedig parlando en expressieve lijnen gaf tenor Oleg Dolgov een overtuigende lezing van de titelrol. Sopraan Lyubov Petrova was een geloofwaardige Sofja, maar miste de theatrale présence van mezzosopraan Alexandra Kadurina (Kotko’s zusje Frosja). Bloedstollend: hoe Jurowski het strijdgewoel van de derde akte venijnig oppookte met messcherpe tempowisselingen en denderende climaxen.
2. overdreven zoals een acteur doet op het toneel
Klaassen werd lichtjes aangetikt en besloot iets te theatraal te duiken. Hoogmoed komt voor de val. Hij kreeg een gele kaart voor een schwalbe. De uitbarsting was grotesk: hij greep naar zijn hoofd, schreeuwde naar de scheidsrechter en stampte op het gras.

Woordherkomst
afgeleid van theater met het achtervoegsel -aal

Synoniemen
[2] dramatisch, aanstellerig, gekunsteld, gemaakt, gewrongen, spastisch, onnatuurlijk, grotesk, exorbitant