naast - Bijvoeglijk naamwoord
1. onverbogen vorm van de overtreffende trap van na
naast - Voorzetsel
1. aan de zijkant van
♢ Op deze foto zie je hem naast zijn beste vriend staan.
naast - Bijwoord
1. het doel missend
♢ Het schot ging helaas naast.
2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
♢ ernaast: Er stond een boompje naast.
naast - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van naasten
2. gebiedenwijs van naasten
Gepubliceerd op 04-12-2017
naast
betekenis & definitie