Gepubliceerd op 04-12-2017

meester

betekenis & definitie

meester - Zelfstandignaamwoord
1. iemand die macht en gezag heeft
Hij is hier heer en meester over.
2. iemand die uitblinkt in een bepaalde vaardigheid, virtuoos
Met dit schilderij toonde hij zich een waar meester.
3. een onderwijzer met name op een lagere school
Moest je schoolblijven van de meester?
Alle kinderen waren blij dat meester Valentijn met ze op werkweek ging
4. iemand die het doctoraal examen in de rechtsgeleerdheid heeft afgelegd
5. iemand die door het maken van een proefstuk de bevoegdheid had gekregen om zelfstandig zijn ambacht uit te oefenen
6. onderofficier bij de marine, één rang lager dan meester-chef en gelijk aan 1e sergeant bij de landmacht, de luchtmacht en de medische dienst
7. meerdere in een sadomasochistische relatie
8. (techniek) (digitale techniek) deel van een meester-slaaf element

meester - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meesteren
♢ Ik meester
2. gebiedende wijs van meesteren
meester!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meesteren
meester je?

Synoniemen
[3] onderwijzer, docent, leraar, instructeur

Antoniemen
[1] ondergeschikte
[3] leerling
[5] gezel, leerling
[7-8] slaaf

Verwante begrippen
[1,2,7] meesteres, [1] baas, heer, patroon, werkgever